Скачать книгу

(24.3) 2. de geestelijke impuls om God te vinden — het zoeken naar God;

      1:2.6 (24.4) 3. de hunkering van de persoonlijkheid om zoals God te zijn — het oprechte verlangen de wil van de Vader te doen.

      1:2.7 (24.5) Het bestaan van God kan nooit worden bewezen door wetenschappelijke experimenten of door de zuivere rede der logische deductie. God kan alleen tot werkelijkheid worden in de sfeer der menselijke ervaring; het ware begrip van Gods werkelijkheid is niettemin redelijk voor de logica, aannemelijk voor de filosofie, essentieel voor de religie, en onontbeerlijk voor alle hoop op overleving der persoonlijkheid.

      1:2.8 (24.6) Zij die God kennen, hebben het feit van zijn aanwezigheid ervaren; stervelingen die God zo kennen, bezitten in hun persoonlijke ervaring het enige onweerlegbare bewijs voor het bestaan van de levende God, dat een mens aan een andere mens kan leveren. Het bestaan van God gaat alle aantoonbaarheid te boven, met uitzondering van het contact tussen het Godsbewustzijn van de mens en de Godstegenwoordigheid van de Gedachtenrichter die in het sterfelijke intellect woont, en de mens om niet wordt geschonken als de gave van de Universele Vader.

      1:2.9 (24.7) In theorie kunt ge u God voorstellen als de Schepper, en hij is inderdaad de persoonlijke schepper van het Paradijs en het centrale universum van volmaaktheid, maar de universa in tijd en ruimte zijn en worden alle geschapen en georganiseerd door het Paradijs-Korps der Schepper-Zonen. De Universele Vader is niet de persoonlijke schepper van het plaatselijk universum Nebadon: het universum waarin gij leeft is de schepping van zijn Zoon Michael. Hoewel de Vader de evolutionaire universa niet persoonlijk schept, beheerst hij ze wel in veel van hun universele betrekkingen en in bepaalde manifestaties van fysische, mentale en geestelijke energieën. God de Vader is de persoonlijke schepper van het Paradijs-universum en, in samenwerking met de Eeuwige Zoon, de schepper van alle andere persoonlijke Scheppers van universa.

      1:2.10 (24.8) Als fysische albeheerser in het materiële universum van universa functioneert de Eerste Bron en Centrum in de patronen van het eeuwige Paradijs-Eiland, en door dit centrum van absolute zwaartekracht oefent de eeuwige God op het fysische niveau kosmische albeheersing uit, in het centrale universum evenzeer als overal in het universum van universa. Als [denkend] bewustzijn functioneert God in de Godheid van de Oneindige Geest; als geest is God manifest in de persoon van de Eeuwige Zoon en in de personen der goddelijke kinderen van de Eeuwige Zoon. Dit onderlinge verband tussen de Eerste Bron en Centrum en de Personen en Absoluten van het Paradijs die zijn gelijken zijn, sluit geenszins uit dat de Universele Vader in de gehele schepping en op alle niveaus daarvan rechtstreeks persoonlijk handelt. Door de tegenwoordigheid van zijn gefragmenteerde geest onderhoudt de Schepper-Vader rechtstreeks contact met zijn schepsel-kinderen en zijn geschapen universa.

      1:3.1 (25.1) ‘God is geest.’ Hij is een universele geestelijke tegenwoordigheid. De Universele Vader is een oneindige geestelijke werkelijkheid; hij is ‘de soevereine, eeuwige, onsterfelijke, onzien- lijke, en enig ware God.’ Ook al zijt ge ‘van Gods geslacht,’ moet ge niet denken dat de Vader u in fysieke gestalte gelijkt, omdat van u gezegd is dat ge geschapen zijt ‘naar zijn beeld’ — omdat in u de Geheimnisvolle Mentoren wonen, die zijn uitgezonden vanuit het centrale verblijf van zijn eeuwige tegenwoordigheid. Geestelijke wezens zijn werkelijk, al zijn zij onzichtbaar voor het menselijk oog en zijn zij niet van vlees en bloed.

      1:3.2 (25.2) De ziener van weleer sprak: ‘Zie, hij gaat naast mij en ik zie hem niet; hij gaat met mij mee en ik bespeur hem niet.’ Terwijl wij voortdurend de werken Gods kunnen waarnemen en ons in hoge mate bewust kunnen zijn van de materiële blijken van zijn majesteitelijke optreden, wordt het ons slechts zelden vergund een blik te slaan op de zichtbare manifestatie van zijn goddelijkheid, zelfs niet om de aanwezigheid te zien van de door hem afgevaardigde geest die bij de mens inwoont.

      1:3.3 (25.3) De Universele Vader is niet onzienlijk omdat hij zich verbergt voor de nederige schepselen met materialistische belemmeringen en beperkte geestesgaven. De toestand is veeleer deze: ‘Gij kunt mijn aangezicht niet aanschouwen, want geen sterveling kan in leven blijven als hij mij zou zien.’ Geen materiële mens zou de God die geest is, kunnen aanschouwen en zijn sterfelijke bestaan kunnen behouden. Voor de lagere groepen geestelijke wezens en voor materiële persoonlijkheden van alle orden is het onmogelijk de heerlijkheid en geestelijke schittering van de tegenwoordigheid van de goddelijke persoonlijkheid te naderen. De geeste-lijke straling van de persoonlijke tegenwoordigheid van de Vader is een ‘licht tot hetwelk geen sterfelijk mens kan naderen; dat geen materieel schepsel heeft gezien of kan zien.’ Maar het is niet nodig God met de ogen van het vlees te zien, om hem te kunnen bespeuren met het zicht des geloofs van een vergeestelijkt bewustzijn.

      1:3.4 (25.4) De geest-natuur van de Universele Vader wordt volledig gedeeld door zijn co-existente zelf, de Eeuwige Zoon van het Paradijs. Op dezelfde wijze delen de Vader en de Zoon hun universele, eeuwige geest volledig en zonder voorbehoud met de Oneindige Geest, hun gezamenlijke persoonlijkheidsgelijke. Gods geest is in en uit zichzelf absoluut; in de Zoon is hij niet-gekwalificeerd en in de Geest universeel; in en door hen alle drie is hij oneindig.

      1:3.5 (25.5) God is een universele geest; God is de universele persoonlijkheid. De allerhoogste persoonlijke realiteit in de eindige schepping is geest; de ultieme realiteit in de persoonlijke kosmos is absoniete geest. Alleen de niveaus van oneindigheid zijn absoluut, en slechts op deze niveaus is er finaliteit van eenheid tussen materie, bewustzijn en geest.

      1:3.6 (25.6) In de universa is God de Vader in potentie de albeheerser van materie, bewustzijn en geest. Alleen door middel van zijn wijdverbreide persoonlijkheidscircuit handelt God rechtstreeks met de persoonlijkheden van zijn ontzaglijke schepping van wilsschepselen, maar dezen kunnen (buiten het Paradijs) alleen met hem in verbinding treden door de tegenwoordigheid van de entiteiten die fragmenten van hem zijn, de wil van God buiten in de universa. Deze Paradijs-geest, die in het bewustzijn van de stervelingen in de tijd woont en daar de evolutie van de onsterfelijke ziel van de overlevende mens verzorgt, is van dezelfde natuur en dezelfde goddelijkheid als de Universele Vader. Het bewustzijn van deze evolutionaire schepselen heeft echter zijn oorsprong in de plaatselijke universa, en moet goddelijke volmaaktheid verkrijgen door het bereiken van de experiëntiële transformaties die samengaan met geeste-lijke verworvenheden, en die het onvermijdelijke gevolg zijn van de keuze van het schepsel om de wil van de Vader in de hemel te doen.

      1:3.7 (26.1) In de innerlijke ervaring van de mens is het bewustzijn aan de materie gekoppeld. Een dergelijk aan de materie verbonden bewustzijn kan de dood van de sterfelijke mens niet overleven. De wijze waarop de overleving bewerkstelligd wordt, omvat die heroriëntering van de menselijke wil en die transformaties in het sterfelijke bewustzijn, waardoor zulk een Godbewust verstand zich geleidelijk door de geest laat onderrichten en zich uiteindelijk door de geest laat leiden. Deze evolutie van het menselijke bewustzijn, van verbondenheid aan de materie tot de vereniging met geest, resulteert in de transmutatie van de potentiële geest-fasen van het sterfelijke bewustzijn tot de morontia-werkelijkheden van de onsterfelijke ziel. Het sterfelijke bewustzijn dat dienstbaar is aan de materie, is voorbeschikt om steeds materiëler te worden, waardoor de persoonlijkheid uiteindelijk te niet zal gaan; het bewustzijn dat zich gewonnen geeft aan geest, is voorbestemd om steeds geestelijker te worden en ten slotte eenheid te bereiken met de overlevende, geleidende goddelijke geest, en om op deze wijze tot overleving te komen en tot een eeuwig persoonlijk voortbestaan.

      1:3.8 (26.2) Ik komt voort uit de Eeuwige en ben herhaaldelijk teruggekeerd in de tegenwoordigheid van de Universele Vader. Ik weet van de actualiteit en de persoonlijkheid van de Eerste Bron en Centrum, de Eeuwige en Universele Vader. Ik weet dat de grote God weliswaar absoluut, eeuwig en oneindig is, maar ook goed, goddelijk en genadig. Ik ken de waarheid van de grote uitspraken ‘God is geest’ en ‘God is liefde,’ en deze twee eigenschappen worden zeer volledig aan het universum geopenbaard in de Eeuwige Zoon.

      1:4.1 (26.3) De oneindigheid van Gods volmaaktheid is van dien aard dat zij hem voor eeuwig tot een mysterie doet zijn. En het grootste van alle ondoorgrondelijke mysteriën Gods is hetwonderbaarlijke verschijnsel

Скачать книгу