Скачать книгу

van het brood. De miljoenen dennenbomen gaven hem altijd een gevoel van geborgenheid. Hij onderzocht met zijn ogen de korstmossen die de bodem van de dennenbossen overwoekerden en, zoals hij had geleerd van zijn ijverige leerkracht in de lagere school, het resultaat waren van een verregaande samenwerking tussen twee organismes: een schimmel en een blauwalg. Hij zag overal bosbessen groeien, maar miste de paddenstoelen. Die komen pas in de herfst tevoorschijn, mijmerde hij. Hij wist dat in de bossen grote zoogdieren leefden zoals edelherten en everzwijnen en zelfs wolven en wilde katten. Terwijl hij dromerig opnieuw een hap nam van zijn brood, kreeg hij enig begrip voor de Sovjets. Dit land zou ik ook willen bezitten als ik in hun schoenen stond, dacht hij. Maar ze moeten begrijpen dat wij het nooit zullen afgeven.

      Hoofdstuk 6 – zomer 1947

      Het gonsde en het waren deze keer niet enkel de bijen die rond de resten zoetigheid cirkelden. Het waren de geruchten die, sinds de netjes geüniformeerde Juozas Luksa in het kamp was verschenen, het geluid produceerden. Met een viertal mannen was hij plots opgedoken en hij had onmiddellijk zijn ring getoond aan Ramaneekas. “Om duidelijk te maken dat ik geen infiltrant ben, toon ik je de partizanenring,” had Arvydas hem horen zeggen. Hij had zich echter niet hoeven te legitimeren. Iedereen kende hem als één van de meest prominente leiders van de partizanen en als hoofd van de Birutébrigade die actief was rond Kaunas. Ramaneekas en Luksa hadden zich teruggetrokken in de bunker die de mannen de vorige zomer hadden gegraven naast de barak. Sindsdien had iedereen zijn eigen gedachten over de reden van het bezoek, hoewel sommige ideeën zo vergezocht waren dat ze niet serieus konden worden genomen. Jonas klonk het luidst: “Ik denk dat we een fabriek gaan aanvallen. Die verduivelde Bolsjewieken willen ons volk immers tot slaaf van hun machines maken.” De mannen hadden zich om hun elzenboom verzameld en Jonas keek rond om te zien of iemand hem durfde tegen te spreken. Marija was de slechte wip nog niet vergeten en waagde het. “Denk je echt dat zo’n hoge pief helemaal naar hier afzakt om een ordinaire sabotageactie te bevelen? Een daad die we al ik weet niet hoeveel keer hebben uitgevoerd? Mijn hemel, wat ben je naïef.” Jonas keek haar vuil aan, maar Marija sloeg haar blik niet neer. Om de zoveelste zinloze ruzie te vermijden, mengde Arvydas zich in het gesprek. “Misschien moeten we een clandestien blaadje drukken, misschien een hoge Sovjetfunctionaris in Kaunas gaan vermoorden of misschien komt hij gewoon een kopje koffiedrinken. We weten het niet. Laten we maar even afwachten. Ze zullen ons heus wel vertellen wat er te gebeuren staat.” “Zuikis,” grinnikte Marija, “jij bent niet alleen de mooiste jongen van de hoop, maar ook de verstandigste. Waarom wil jij nooit met mij naar de barak gaan?” Op Jonas na barstte iedereen in lachen uit. Arvydas voelde zijn wangen rood worden en wist zich geen houding te geven.

      Ze gebruikten de houten kratten waarin ze hun wodka vervoerden als stoel. Iedereen had een zitplaats gevonden en enkel de vijf partizanen die de toegang tot het kamp bewaakten, waren afwezig. Ramaneekas had hen er ook graag bijgehad maar met een dergelijk hoog bezoek nam hij geen risico. De Sovjets probeerden immers voortdurend in hun rangen te infiltreren en als iemand in het Rode Leger wist dat Juozas Luksa naar het Varčioswoud was afgezakt, konden ze een veldslag verwachten. Ramaneekas kon geen risico nemen. Hij keek hen aan en voelde hun spanning. Eén voor één nam hij de vijftien haveloze gezichten van de mannen die voor hem zaten in zich op. Hij zag Arvydas kauwen op de stengel van een vrouwenschoentje, een orchideeënsoort die in groepjes van ongeveer tien overal in het kamp aanwezig was. Jonas staarde onbewogen voor zich uit. Jurgis draaide met zijn hoofd van links naar rechts om de spanning uit zijn nekspieren te laten vloeien. Marija was overduidelijk nieuwsgierig. Naast zijn elf partizanen en de vijf bewakers, hadden ook de vier leden uit het gevolg van Luksa hun plaats ingenomen. Zij staken fel af tegen de mannen van Ramaneekas. In hun groenbruine uniformen leken ze rechtstreeks van de militaire academie te komen. Ramaneekas had het gevoel dat ze minder vaak honger hadden geleden tijdens de voorbije twee strenge winters en minder vaak ziek waren geweest in de extreem natte herfsten die het bos tot een moerasland hadden omgetoverd dan zijn mannen. Afgaan op iemands uiterlijk is eigenlijk dom, vermande Ramneekas zich. Misschien is het wel passend dat onze strijders degelijke uniformen dragen. Dat komt beter over op de bevolking en zo stralen wij ook een soort van eenheid uit.

      “De bolsjewieken zijn bloeddorstig, verachtelijk en kwamen bepaald onuitgenodigd,” begon Luksa zijn toespraak. Hij stond recht voor de zittende mannen en met zijn lange, slanke gestalte maakte hij indruk. Met zijn krullend, zwart haar leek hij niet op de gemiddelde Litouwer, maar hij sprak met zoveel patriotisme dat niemand aan zijn afkomst twijfelde. “Ze bezetten ons land, sturen tienduizenden van onze mensen naar Siberië, halen grote groepen Sovjets naar hier om ons land te koloniseren, vermoorden en folteren en behandelen ons als hun onderdanen.” Hij werd onderbroken door instemmend gejoel. Ramaneekas glimlachte inwendig. Luksa was duidelijk een bevlogen spreker en wist hoe hij de toehoorders op zijn hand moest krijgen. Hij probeerde hun enthousiasme op te wekken. Dat zouden ze nodig hebben, wanneer ze straks vernamen wat hij hen kwam vragen. “Wij zijn het antwoord. Wij, de vrijheidsstrijders, de woudbroeders, de partizanen gaan de gewapende en ideologische strijd met die vervloekte communisten aan.” Opnieuw klonk er gejoel en Ramaneekas had even het gevoel dat Luksa er zich aan ergerde. Met een kort handgebaar vroeg hij opnieuw om stilte. “We kunnen het echter niet alleen. We hebben hulp nodig uit het Westen. Daarom ga ik weldra naar Zweden.” Nu werd het stil en even was de wind het enige die nog hoorbaar was. Naar Zweden, verwonderde zich Arvydas, wat ga je daar doen? En wat hebben wij daarmee te maken?” De Sapo, de Zweedse geheime dienst, staat aan onze kant! Het Westen moet ingrijpen. Zonder hen hebben we immers weinig kans. Ik ga naar Zweden om afspraken te maken. Als God het wil, slaag ik erin om door het ijzeren gordijn te glippen!” Even zweeg Luksa en hij gaf de mannen de tijd om deze informatie te verwerken. “Maar ondertussen moeten de zaken hier ook geregeld worden. Mijn brigade zal een tijdje zonder een bekwame leiding zijn en er dienen dringend enkele zaken geregeld te worden. Daarom ben ik hier!”

      Hij zette zijn pion twee vakken naar voren en schoof bij de volgende zet zijn loper diagonaal naar de vrijgekomen ruimte. Het was één van zijn typische openingszetten en Jurgis was al meermaals in de val gelopen. Hij monkelde en Arvydas wist dat hij het gevaar voor zijn toren inzag. Wanneer Jurgis zijn buitenste pion naar voren schoof, kon Arvydas met zijn loper het volledige speelveld oversteken en de toren nemen. Arvydas wist ook dat Jurgis ergens in het spel dat gevaar zou vergeten en dat de toren nu al eigenlijk in zijn bezit was. Ze zaten te schaken op het grasveld voor de barak en speelden de vraag van Luksa even naar de vergetelheid. Het antieke schaakbord dat iemand meegenomen had uit zijn dorp en al voor menige avond vertier had gezorgd, hadden ze op de houten krat geplaatst, waarop daarnet Jurgis nog had zitten luisteren naar de speech. Arvydas speelde met zijn snor, een zenuwtrek die hem wel vaker parten speelde wanneer hij nadacht. Jurgis kwam met zijn paard opzetten. Een vervelend manoeuvre, dacht Arvydas, aangezien het paard het enige stuk is dat over andere stukken heen kan springen. Terwijl hij nadacht over zijn volgende zet, speelde de wind op en bracht even verkoeling naar de open plek. Het leek wel een kampavond van de scouts en de tijdelijke vrede bezorgde hun enige rust. “Wat is jouw mening?” vroeg Jurgis plots. “Ik ga winnen, je speelt zoals een seniele, oude man,” antwoordde Arvydas. “Je weet best wel wat ik bedoel.” Arvydas keek even op en zag aan Jurgis dat hij raad nodig had. In een vorig leven was de man een journalist geweest en hij was één van de eersten die zich in de bossen had verstopt om aan Stalins’ deportaties naar de strafkampen te ontkomen. Hij heeft alles in het werk gesteld om te overleven en nu zit hij met een dilemma, bedacht Arvydas. De vraag van Luksa beantwoorden kan hem immers zijn hachje kosten. “Ik weet het niet, ik moet er eens over slapen. Vandaag wil ik gewoon genieten van de zon, het bos en dit partijtje schaak. Morgen zal ik Ramaneekas mijn antwoord geven.” Zoals verwacht stak de loper van Arvydas even later het hele bord over en nam de toren in beslag. “Godverdomme, je doet het opnieuw. Ik had het moeten weten!” grommelde Jurgis. Arvydas lachte zijn tanden bloot. Hun schaakpartijen namen ze immers heel serieus.

      Hoofdstuk 7 – eind augustus 1941

      “Een week oud en zich van geen zorgen bewust. Hoe heerlijk kan het leven zijn,” lachte Arvydas terwijl hij de pasgeboren Myrthe in zijn armen hield. Steeds opnieuw was hij verbaasd hoe klein het leven was dat Gitana hen vorige week had geschonken. Aanvankelijk durfde hij de baby zelfs niet vast te nemen, uit schrik dat hij haar liet vallen. Maar Gitana had snel duidelijk gemaakt dat

Скачать книгу