Скачать книгу

stonden ze voor het sanitaire complex. De Sovjet die hen begeleidde, hield Vytautas tegen. “Stop.” Het was geen snauw, maar ogenblikkelijk hield Vytautas halt. Arvydas zag dat nog enkele andere gevangenen gebruik maakten van het toilet. De cipier keek geërgerd. Contact tussen de verschillende cellen was verboden en dit kleine oponthoud zorgde voor een hoop administratief werk. Straks moest de man op enkele formulieren invullen welke gevangenen elkaar hadden ontmoet, ook al hadden ze geen woord gewisseld.

      Vytautas snoof minachtend. Vytautas was natuurlijk niet zijn echte naam. Net zoals de meeste partizanen droeg hij een codenaam. Zo was het moeilijk voor collaborateurs om hem te verlinken aan die duivelse Sovjets en was het tegelijkertijd voor die smeerlappen moeilijk om uit te zoeken wie zijn familie was. Die familie bleef dan misschien een tripje naar een Siberische goelag bespaard. Vytautas de Grote was een Litouwse volksheld uit de vijftiende eeuw en de partizaan droeg zijn codenaam dan ook met de gepaste trots en als een teken van opstandigheid. Hij had de naam geadopteerd en moest tegenwoordig zelfs bijna nadenken hoe hij werkelijk heette. “Ze geven ons net voldoende te eten om niet van de honger te sterven,” gromde hij. Hij keek naar de twee sneden brood en het kopje heet water dat het ontbijt moest voorstellen. “Je weet toch waarom ze dat doen?” vroeg de priester waarna hij zelf het antwoord gaf, “Ze willen je weerstand breken. Ze willen geen sterke onverzettelijke partizaan voor zich hebben zitten wanneer ze met ‘de ondervraging’ starten. Ze willen een meegaand, angstig iemand die gemakkelijk te manipuleren valt.” Hij wachtte even en ging toen verder. “Nog even en je doet alles voor een kom hete soep of een lekker stuk vlees.” De ogen van Vytautas schoten vuur. Met enige moeite hief hij zijn enorme lijf omhoog en enigszins wankel door het gebrek aan voedsel en daglicht, stond hij recht en balde zijn vuist. “Nooit zal ik met dat schorem samenwerken. Al krijg ik niets meer te eten. Ik ben geen landverrader. Nog liever sterf ik duizend doden,” schreeuwde hij theatraal. “Jou hebben ze duidelijk nog niet gebroken,” antwoordde de priester laconiek. “Maar dat komt nog wel,” voegde hij eraan toe. Het kwam hem op een boze blik van Vytautas te staan.

      De priester zat met zijn rug tegen Arvydas. Jarenlang had hij de vieringen verzorgd in Paneriai, maar toen kwamen de Sovjets, daarna de Duitsers en tenslotte de Sovjets opnieuw. Die waren niet bepaald happig op geestelijken. Het was snel gedaan met het opdragen van de mis. Net zoals zovele andere katholieke kerken in Litouwen werd ook zijn kerk aangeslagen. Zelf werd hij nog gespaard, maar toen in 1946 de Sovjetregering eiste dat de Litouwse bisschoppen het verzet zouden demoniseren, was voor hem de maat vol. Hij ging ondergronds en begon met het drukken van pamfletten tegen de bezetters. Een jaar later werd hij verraden en belandde in de NKVD-gevangenis. “Ik wil straks even biechten,” mompelde Arvydas. De priester reageerde niet. Hij had in de cel wel vaker de biecht afgenomen of een gebed opgezegd. Hoewel het strafbaar was en de kans reëel dat hij werd betrapt, bleef hij onverstoorbaar volhouden. Het gaf de mannen mentale rust en iets om zich aan vast te klampen. En het gaf hem het gevoel dat hij toch nog weerbaarheid toonde ondanks de 147 dagen die hij ondertussen in dit voorgeborchte van de hel doorbracht. “Laten we nog even wachten. De bewakers eten meestal om twaalf uur. Dan hebben ze het te druk om ons te controleren en heb ik minder kans om in de isoleercel te belanden.” Het was als grap bedoeld maar niemand lachte. “Hoe zou het met Gitana zijn?” vroeg de priester dan maar om de deprimerende stilte te doorbreken. Gitana was de vrouw van Arvydas en als hij de verhalen mocht geloven, bloedmooi. De anderen maakten schunnige moppen over haar, maar Arvydas ging er meestal niet op in. Hij had de priester eens in vertrouwen verteld dat het geloof dat zij op hem wachtte, hem overeind hield. “Het is september, niet? Dan zal ze wel het land aan het inzaaien zijn. Denk je dat ze de boerderij wist te behouden? Of zouden ze haar verplicht hebben om op een kolchoz te gaan werken?”

      De Neris zond ijskoude winden richting de stad. Ze teisterden de gevangenis en kropen via spleten en tralieramen naar binnen. Heel de dag kropen de gevangen dicht tegen elkaar aan om zo hun lichaamswarmte te delen. Meubels stonden er niet in de cellen en tegen de muren leunen was ten strengste verboden. Arvydas flapperde met zijn benen om zo de bloedcirculatie op peil te houden. Niet dat het vroor in hun cel, maar het was koud genoeg om ongemak te veroorzaken en de gezondheid te ondermijnen. “Ook zo proberen de cipiers ons verzet te breken,” wist Arvydas, “en het is overigens een bijzonder effectieve methode.”

      De deur ging open en grijnzend keek Valentin de celgenoten aan. “Dat wijf van je heeft je extra eten gebracht,” riep hij terwijl zijn blik op Juozas viel. Hij snoof minachtend. “Niet dat je dat verdient, wat mij betreft. Ik heb haar dan ook een goede beurt gegeven. Lang geleden dat ze nog eens een echte vent heeft gevoeld. Jullie Litouwse mietjes weten niet hoe jullie een vrouw moeten verwennen.” De temperatuur in de cel kroop nog enkele graden naar beneden. Ze wisten allemaal wat het betekende wanneer iemand extra voedsel kreeg. Ondanks het geschimp van de cipier was dat een absolute gunst. Het kon enkel betekenen dat Juozas inschikkelijk was geweest. Had hij hun informatie verstrekt, vroeg Arvydas zich af. Of erger nog, hadden ze hem weten te rekruteren? Valentin gaf een kom cepelinai en een aardebruin brood door. Iedereen in de cel besefte dat er een spel werd gespeeld en dat zij de pionnen waren. De geur van het gekookte varkensvlees deed hen watertanden. Ze snakten allemaal naar vlees. De boodschap was niet mis te verstaan: werk mee en je wordt beloond. “Geef die kom aan die hond,” tierde Valentin. Juozas nam de kom aan zonder omhoog te kijken. Hij schaamde zich maar zijn honger was te groot. Terwijl Valentin het tafereel bleef bekijken en er goed op lette dat er geen voedsel werd gedeeld, wierp de jonge Litouwer zich op het brood. Mechanisch en met een doffe blik werkte hij de maaltijd naar binnen. Mijn god, dacht Arvydas, wat zou ik allemaal doen voor een warme maaltijd? Zou ik ook buigen als ze me een voorstel doen? Hij krabde aan zijn neus en wreef daarna automatisch over zijn armen. Dat was een zenuwtrek geworden. Het verbaasde hem dat hij geen haat voor Juozas voelde opwellen. Diep in zijn binnenste voelde hij eerder een mengeling van medelijden en begrip. Hij wendde zijn blik af van de schrokkende Juozas en zag de grimmige trekken op het gezicht van Vytautas. Zijn vriend dacht er duidelijk anders over. Voor hem was Juozas vanaf nu een verrader, een collaborateur, uitschot dat het verdiende om geëxecuteerd te worden. Bezorgd vroeg Arvydas zich af wat dit betekende voor hun samenhorigheid. “Haast je,” beval Valentin terwijl hij ongeduldig tegen de celdeur leunde. “Ik heb vandaag nog wel iets anders te doen dan naar een vretend varken te kijken.”

      Juozas werd uit de kring geweerd. Ze wisten allemaal dat wanneer ze hem een haar krenkten de isolatiecel – of erger – wachtte. De enige manier om hem te straffen en om celgenoten met soortgelijke gedachten te waarschuwen, was het ogenblikkelijk verbreken van alle banden. Juozas moest vanaf nu alleen de kou trotseren. De anderen waren weer dicht tegen elkaar gekropen terwijl hij in een hoekje alleen zat, er goed op lettend dat hij de muur niet raakte. Onze cirkel wordt kleiner en kleiner, dacht Arvydas. Niet enkel hier in de cel maar ook daarbuiten. Hoe kunnen we deze strijd ooit winnen?

      Hoofdstuk 2 – zomer 1947

      “Het is niet dat ik ernaar verlang of het leuk vind om een landgenoot te doden,” stelde peletoncommandant Aldolfas Ramaneekas, “maar we hebben niet veel keus. Hij moet eraan.” Snel onderzocht hij de impact van zijn boodschap op zijn mannen en probeerde hun gedachten in hun ogen te lezen, een gewoonte die hij zich de laatste jaren eigen had gemaakt. Wat hij zag, stelde hem gerust. Zijn mannen staarden onbewogen terug. “We hebben hem al meermaals gewaarschuwd. Helaas zonder succes. We hebben bovendien niet veel tijd meer vooraleer hij zijn plannen effectief uitvoert. Neem allemaal nog eens goed het plan door voor we vannacht vertrekken, want het is een riskante operatie.” Een riskante operatie, begreep Arvydas, betekende voor de woudbroeders dat de kans op bloedvergieten groot was. Aan welke kant de slachtoffers vallen, bepaalt het lot. Hij huiverde. Het was zijn eerste sabotagemissie sinds hij zich in het voorjaar had aangesloten bij de partizanen. Zijn maag kroop samen en zijn linkerooglid begon te trillen. “Stress,” gromde hij. Hij was nooit een echte held geweest. Hij keek even rond en zag hoe de anderen de barak opzochten die verscholen lag in de diepten van het Varčioswoud. Zouden ze dezelfde angst voelen, die hem parten speelde?

      In een lange rij en zonder iets te zeggen, vertrok het bataljon. Onbekende geluiden die het nachtelijke bos voortbracht, wuifden hen uit. Marija liep voor Arvydas en dat vond hij een prettige gedachte. Ze leek uiterlijk een ­beetje op Gitana, althans op de Gitana waarvan hij elke nacht droomde. Ondertussen had hij zijn vrouwtje al enkele maanden niet meer gezien.

Скачать книгу