Скачать книгу

want dat wallen en poorten toen nog geene kenmerken waren van eene stad, hebben al de elf Friesche steden bewezen, dewijl de meeste daarvan eerst in de 14e en 15e eeuw, bij het toenemen van de binnenlandsche oorlogen, zijn versterkt geworden; terwijl Ylst, Workum en Hindeloopen zelfs geene wallen en poorten hebben bekomen en onbevestigd zijn gebleven.

      In het algemeen beschouwd, is het ontstaan van de Steden in ons vaderland een blijk, hoe een wakker gedeelte der toenmalige bevolking zich den kinderlijken leeftijd ontwassen achtte, en als knaap naar meerdere ontwikkeling en zelfstandigheid streefde; ofschoon het later mede eene der oorzaken werd van die bloedige partijschappen en burgeroorlogen, welke in ons vaderland zoo lang vooruitgang en beschaving hebben tegengehouden.

      Groot waren alzoo de veranderingen, welke Friesland, vooral gedurende de 13e eeuw, onderging, ten gevolge van een zamenloop van omstandigheden, die echter niet alle regtstreeksche gevolgen waren der kruistogten. De toestand des volks was in vele opzigten verbeterd; de bronnen van bestaan waren vermeerderd; kennis en bekwaamheden werden ontwikkeld, zoodat er voor de algemeene beschaving des volks werkelijk eene betere toekomst scheen aan te breken. Naar wijze wetten en verordeningen, welke nog voorhanden zijn47, werden, bij jaarlijksche beurtwisseling, de Steden bestuurd door een Olderman, Burgemeesters en Schepenen, gelijk de Grietenijen door een Grietman en zijne Bijzitters of Regters. Aan allen was mede de uitoefening van het regt, zoowel in burgerlijke als in strafzaken, opgedragen, welke vroeger door den Graaf, den Schout of Schelte, den Asega of Aesga en den Frana met de door het volk verkozene regters geschiedde48. Toen werden de regtdagen of weerstallen en warven onder den open hemel, veelal op kerkhoven, later in of aan de kerken, gehouden, waarvan de Wonser-, Midlumer- en Donia-weerstallen of regtplaatsen nog bij name bekend zijn, even als de Warkeamers nog aan sommige kerken worden gevonden49. De straffen voor de misdaden bestonden destijds in vee of in geld, als boete aan den beleedigde en breuk aan den regter en het volk, wegens de overtreding van de wet. Ieder Goo had bovendien een Landraad en Gooregters, die de algemeene belangen behandelden en hoofdmisdaden beregtten. In Oostergoo hielden deze, althans in de 15e eeuw, de landsdagen op de stins Barrahuis onder Wirdum, in Westergoo te Hartwerd en later te Franeker, en in de Zevenwouden (eerst in het begin der 15e eeuw tot een geheel verbonden) te Rottum50.

      Later hielden de voornaamste edelen en geestelijken, met de hoofden der steden en grietenijen Gaarleggers of bijeenkomsten op verschillende plaatsen, om, onafhankelijk van den Landraad, de algemeene of bijzondere belangen te regelen. Tevens vinden wij in de geschiedenis dikwijls Potestaten vermeld, als hoofdbestuurders, opperbevelhebbers of aanvoerders, in de plaats van de vroegere Hertogen of Goograven. Welligt werden zij enkel in tijden van nood of gevaar gekozen en aan het hoofd van den Landraad geplaatst, om de hoogste magt voor een bepaalden tijd uit te oefenen. Omtrent deze personen heerscht er echter veel duisters in onze geschiedenis51. Het gansche Staatsbestuur droeg blijken, hoe zeer men de aanleiding tot misbruik van magt vreesde, en de regten des volks trachtte te bewaren tegen de aanmatigingen zoowel van vreemden als van sommige edelen52. »De Friesche natie leverde te dezen aanzien een treffend contrast op, met den staat van andere natiën vergeleken. In alle andere landen berustte toen de oppermagt óf in handen van eenen volstrekten Meester, óf zij was tusschen den Vorst en een klein getal wreede en hoogmoedige Edellieden verdeeld. Deze laatsten, welverre van de vrijheid der volken te beschermen, waren als zoo vele dwingelanden, die haar uitdelgden. De inwoners van Friesland, niet tevreden dat zij door eene afhankelijkheid, welke inderdaad slechts in naam bestond, aan het Duitsche rijk verbonden waren, en óf door zich zelven óf door hunne vertegenwoordigers invloed op de volksvergaderingen hadden, namen dikwijls het bestier der zaken op zich, en stelden zich staatsligchaamswijze aan het hoofd der openbare verrigtingen. Schoon de algemeene landsdag-vergaderingen voornamelijk uit de afgezondenen der onderscheidene regtsgebieden en plaatsen waren zamengesteld, hadden echter alle inwoners het regt haar bij te wonen. Ook ziet men, tot in de 16e eeuw toe, openbare acten uitgegeven in den naam niet alleen van de Overheden, maar ook van de Gemeente en het gansche ligchaam des Volks”53.

      Gelijktijdig was er nog eene andere magt in den Staat en eene niet minder gevreesde regtbank, die der Geestelijkheid, wier invloed destijds van veel belang was, als naauw met het wereldlijk gezag verbonden. Wij achten het nuttig, ook daarvan een algemeen overzigt te geven.

      18. De Friesche Geestelijkheid, Kerken en Kloosters in de middeleeuwen

      In der Friezen aard en karakter is het dikwijls opgemerkt, dat zij tegen vreemde personen en nieuwe zaken vaak zeer ingenomen zijn, zoolang zij die niet kennen, doch dat zij later, als derzelver waarde de proef des onderzoeks heeft doorgestaan, daarvan even ijverige voorstanders worden, als zij vroeger tegenstanders waren. Het gezond verstand en de billijkheid (waardoor de Friezen zich steeds hebben onderscheiden) behalen dan de overwinning op een aangeboren afkeer van vreemden, op de gehechtheid aan het oude en op de vrees voor schade bij eene verandering, welke de voorzigtigheid nog niet als eene verbetering heeft leeren kennen.

      Omtrent geene zaak is dit krachtiger gebleken, dan ten aanzien van het Christendom. Eeuwen lang streden de Friezen daar tegen, ook om staatkundige redenen, en bleven zij afkeerig van de aanneming der Christelijke leer, zoolang zij haar niet kenden. Maar toen zij haar eenmaal hadden aangenomen en van hare waarde overtuigd waren, werden zij daarvan eerlang even groote voorstanders als weleer tegenstanders. Spoedig echter ging deze overgang niet, en zijn er, om boven vermelde redenen (zie bl. 75), uit de drie eerste eeuwen na de aanneming van die leer geringe sporen van dien ijver bekend. Maar de geschiedenis getuigt en de blijken zijn er nog van over, dat er weinige landen van gelijke uitgestrektheid in Europa bestaan, waarin de vrome zin der ingezetenen uit eigene middelen zoo vele Kerken en Kloosters heeft gesticht en rijkelijk begiftigd, als in deze provincie. Ja, het is geene overdrijving als wij zeggen, dat er in Friesland nagenoeg zoo vele Steden gesticht werden als er maanden-, zoo vele Kloosters als er weken- en zoo vele Dorpen als er dagen in het jaar zijn. Indien dan vreemdelingen in dit noordelijk geweest te vergeefs zoeken naar zulke grootsche en prachtige gewrochten der bouwkunst, als in andere landen door vereenigde krachten werden tot stand gebragt, dan kan nog het aanzienlijk getal torenspitsen onzer steden en dorpen getuigen, dat de vroomheid der vaderen hier zeer vele bewijzen heeft achtergelaten van hunnen ijver voor Christendom en Kerk.

      Vermits karel de groote bepaald had, dat de ingezetenen van ieder kerspel voor eene kerk en woning van den Pastoor moesten zorgen, zoo werden er in dit gedeelte van Friesland bij de invoering van de Christelijke leer hier en daar reeds kerken gesticht. Het waren toen echter nog slechts van hout opgetrokkene bedehuizen met riet gedekt. Doch in de 11e, 12e en 13e eeuw, toen het bouwen met steen werd ingevoerd, vermeerderde dit getal in groote mate54. Daarvoor waren verscheidene redenen en aanleidingen. Toen toch werd de maatschappelijke toestand der gemeenten meer en meer geregeld, bij de toeneming van welvaart en vermogen. De zucht om verdienstelijke werken te doen, waarvoor de Kerk vergeving van zonden had toegezegd, was voor sommigen eene aansporing om zich naar het Heilige land te begeven, en voor anderen een prikkel, om door hunne middelen den opbouw van Kerken en Kloosters te bevorderen. Hier waren het nu vroomheid en godsdienstijver; daar eerzucht en hoogmoed, om iets grooters en schooners te bouwen dan anderen reeds hadden gedaan, en elders zucht naar onafhankelijkheid, gepaard met nijd en onderlinge wedijvering van de edelen, die elkander den voorrang in het offeren op de altaren betwistten, welke het getal kerken en parochiën deden vermeerderen55.

      Nagenoeg de zelfde oorzaken en drijfveren werkten gelijktijdig mede, om de stichting en opbouw te bevorderen van een aantal Kloosters; van die gestichten in en nabij steden en dorpen, waarin een aantal mannen of vrouwen zich begaven, om zich van de woelige wereld af te zonderen en zich geheel over te geven aan godsdienstige bespiegelingen, gebeden en werken van liefdadigheid. Naarmate

Скачать книгу


<p>47</p>

Oude Friesche Wetten, afgedrukt in schotanus, Beschrijvinge van Frieslandt, 1664, 23, en later verbeterd, vertaald en met belangrijke aanteekeningen uitgegeven door p. wierdsma, Kampen en Leeuwarden, 1782; richthofen, Friesische Rechtsquellen, enz.

<p>48</p>

Zie over die wijze van regtspleging, behalve de O. F. W., ook het voortreffelijke werk van halsema, bl. 56, 76, 91 en vervolgens, in Aanteekening 9 breeder vermeld.

<p>49</p>

Aanteekeningen op de Oude Friesche Wetten, 40, 106, 179, 197.

<p>50</p>

Zie worp van thabor, Kronyk, IV 2.

<p>51</p>

Aanteekening op de Oude Friesche Wetten, 118.

<p>52</p>

Zie over het vermelde van loon, Aloude Regeringswijs van Holland, IV 175; foeke sjoerds, Beschrijv. I 423; Tegenw. Staat, I 128; van halmael, in het Friesch Jierboeckjen foar 1834, VII.

<p>53</p>

Grondwettige Herstelling van Nederlands Staatswezen, Amsterdam 1784, I 80, met aanhaling van het Charterboek, I 124, 131, en van idsinga, Staats-recht der Nederlanden, 363.

<p>55</p>

De Heer eyck tot zuylichem te Utrecht heeft in de Vrije Fries, V 163, eene Beschouwing van den Bouwtrant van eenige oude Kerken in Friesland gegeven, waarin hij de gewone, nog onveranderde bouworde onzer dorpskerken zeer merkwaardig noemt, als behoorende tot den Romaanschen of Oud-Gothischen bouwtrant, met ronde koorsluiting, van niet later dan de 11e of 12e eeuw. Opmerkelijk is het, dat de gewone bouworde onzer Kerktorens, met gewoon huisdak tusschen twee brandgevels, hier even algemeen is als in Denemarken, en slechts zeldzaam in zuidelijker provinciën wordt gevonden. Vele dier torens hebben den vorm en de zwaarte onzer oude Friesche Stinzen, en schijnen mede gebouwd te zijn met het doel, om door de ingezetenen gebruikt te worden als plaats van toevlugt en bescherming, in tijden van nood en gevaar.