Скачать книгу

land, dat lager ligt dan den dagelijkschen vloed der zee, met zulk eene uitgestrektheid zware zeedijken te omringen, om zoo vele kostbare zeesluizen aan te leggen, om zoo vele binnendijken en waterkeeringen met sluizen tot stand te brengen, en om zoo vele lage landen met kunstmiddelen vruchtgevend te maken en te houden. Gewis, indien moed en standvastige fierheid tot het overwinnen van moeiten en gevaren geene kenmerken van het karakter der Friezen waren geweest; – indien het vaderland, waaraan zij zoo zeer gehecht waren, hen niet dierbaarder was geworden, naar gelang de pogingen om het te behouden zorg en inspanning kostten, – zij zouden geene zoo grootsche overwinning behaald hebben in den strijd tegen een vijand, als de woedende Noordzee.

      Vrij moge men dan elders in trotsche gewrochten der bouwkunst of in reusachtige Hunebedden de krachten van het voorgeslacht bewonderen – hier, in dit gedeelte van het oude Friesland, zijn de talrijke terpen en zware zeeweringen eervolle blijken van volhardenden moed en liefde tot het vaderland. En gaarne zeggen wij dus een onzer volksdichters na:

      Sa faek troch stoarm yn djippe sé beditsen,

      Oeralde ljeawe Friesce groun!

      Waerd noait dy taie bôan foarbritsen,

      Dy Friesen oen hjar lôan forboen.

      Trochloftich folk fen disse alde namme!

      Weas jimmer op dy alders great.

      Bljou iwich fen dy grise hege stamme

      Ien grien, ien kreftich doerjend leat 36.

      16. Der Friezen aandeel in de Kruistogten naar het Heilige land. 1096-1270

      In het laatst der elfde eeuw werden de Christenen van het westen en ook de Friezen opgeroepen tot deelneming in een strijd, welke geheel Europa in beweging bragt. Palestina of het Heilige land, waar de stichter van het Christendom geleefd en geleden had, waaraan godsdienstige eerbied zoo vele heilige herinneringen verbond, bevond zich in de magt der Saracenen of Turken. De kwellingen, welke deze de Christenen aandeden, wekten in Europa den godsdienstijver van vorsten en volken op tot het doen van een kruistogt, om Palestina weder in de magt der Christenen te brengen.

      De eerste kruistogt werd ten jare 1096 ondernomen. Uit verschillende landen werd een verbazend groot leger bijeengebragt. Met vele bezwaren en rampen had het op den langen togt naar het oosten te strijden. Het gelukte echter deze kruisvaarders de steden Nicéa, Antiochië, Cesaréa en Jeruzalem te veroveren, en het koningrijk Jeruzalem te stichten, waarvan godfried van bouillon, Hertog van Neder-Lotharingen, tot Koning werd uitgeroepen, welken titel hij echter niet aannam, maar zich vergenoegde met dien van Beschermer van het Heilige graf.

      ’t Is zeer natuurlijk, dat eene zoo krijgshaftige natie als de Friezen ijverig deel nam in dezen togt en aandeel had in deze overwinningen. Ook na karel den groote hadden zij buitenlandsche Vorsten vrijwillig bijstand geboden, en bekend is het, dat de burmania’s, cammingha’s, roorda’s en anderen in de 11e eeuw met roem overladen terugkeerden uit het leger van Keizer hendrik III, dien zij op zijne oorlogstogten in Boheme, Hongarije en elders gevolgd waren37. In bijna al de kruisvaarten betoonden de Friezen zich roemruchtige kampvechters voor het Christelijk geloof, die andere volken in koenheid overtroffen, maar die onafhankelijk, onder eigene bevelhebbers staande, geen ander gezag eerbiedigden dan dat van den Paus. Oude geschiedverhalen noemen zelfs de namen der aanzienlijke edelen, onder welke zij in den eersten kruistogt uittrokken, als de leden der geslachten: liauckama, botnia, hermana, galama, forteman en anderen. Bijzonder onderscheidden zich door dapperheid eelko liauckama en feiko botnia, waarom zij tot bevelhebbers over 3000 man ruiters benoemd werden. Na in onderscheidene gevechten zware wonden bekomen te hebben, werden zij, na de verovering van Jeruzalem, ter belooning van hunnen moed, door den Koning tot Ridders geslagen. Bij de belegering van Nicéa sneuvelde de laatste afstammeling der fortemans met sicko liauckama en epo hartman op het bed van eer (1097).

      Onderscheidene andere edelen, als homme homminga, goffe roorda, sicko cammingha en tjalling ockinga voerden eerlang nieuwe benden Friezen aan. In vele gevechten met de Saracenen behaalden zij grooten lof van dapperheid, waarom boudewijn, de tweede Koning van Jeruzalem, en andere hoofden des legers hen bijzondere achting toedroegen. Naar het vaderland terug verlangende, ontsloeg de Koning hen noode uit zijne dienst. Hij zelf geleidde hen met 100 ruiters naar Jaffa, vanwaar zij zich inscheepten, en eerlang, na vele gevaren te hebben doorgestaan, in Friesland terugkwamen, waar zij met blijdschap in plegtigen optogt werden ontvangen (1106).

      Aan bijna al de verdere kruistogten, vooral aan die van de jaren 1119, 1147 en 1189, namen vervolgens vele Friezen deel, en hielden zij den eens verworven roem van beleid en dapperheid staande. Doch op geenen togt behaalden zij grooter lof en eer, dan op een der laatste, in 1217 ondernomen. De Priester olivier van Keulen was naar Friesland gezonden, om daar het kruis te prediken. Het gelukte hem, de menigte met zulk eene geestdrift voor dezen togt te bezielen, dat, volgens zijn eigen berigt, 50,000 Friezen de wapenen opnamen en zich te Dokkum en elders op meer dan 80 schepen ter zee begaven. Onderweg vereenigde deze vloot zich met die van Graaf willem I van Holland. Na zich lang in Portugal te hebben opgehouden, overwinterden zij in de haven der Italiaansche stad Corneto, waar zij van Paus honorius III vele gunstbewijzen ontvingen.

      In het volgende voorjaar zetten zij de reis voort naar de sterke Egyptische stad Damiate, aan een der monden van den Nijl en de Middellandsche zee gelegen. Reeds dadelijk bij de landing bewonderde het leger den moed van een Friesch boogschutter. Toen de Saracenen zich naar het strand begaven, om de landing te beletten, schoot deze onversaagde krijgsman de eene pijl na de andere op hen af, zoodat velen getroffen ter aarde zonken. Vlugtende ontwijken nu de anderen den vijand, en het was door deze koenheid, dat de Christenen hunne legerplaatsen ongehinderd konden opslaan.

      Vóór dat men de rivier kon opzeilen, om bij Damiate te komen, moest er een sterke toren, op een eiland, veroverd worden, terwijl er eene ketting over de rivier was gespannen. De ongeduldige Friezen zwommen echter den Nijl over, en raakten slaags met de Saracenen. Men riep hen van daar terug, en nu hielpen zij met mannenmoed den sterken toren belegeren. Dappere tegenweer deed herhaalde aanvallen mislukken. Daarom bouwden de Friezen en Duitschers een vreemd krijgswerktuig, om hiermede den toren te bestormen. Op twee hunner schepen, koggen genaamd, legden zij zware balken, zetten vier masten daarop, en bouwden daar boven een toren, van planken en vlechtwerk, met huiden gedekt, om tegen de pijlen en het grieksch vuur der belegerden beschut te zijn. Een lange ladder en valbrug waren er aan verbonden, om den toren te kunnen beklimmen. Onder de gebeden der Christenen en den hevigsten tegenstand der Turken, werd met dit gevaarte de sterkte aangevallen. Van weerszijden werd woedend gestreden. Een jong ridder uit Luik beklom het eerst den toren. Hem volgde een zeer jonge Fries, haijo, van Wolvega, die, met een dorschvlegel gewapend, allen versloeg, die hem tegenstonden, en ook het vaandel van den Sultan veroverde. Weldra werd nu, als blijk van de overwinning, onder het gejuich der Christenen, den standaard des kruises op den toren geplant. Later gelukte het de Friezen en Duitschers met bewonderenswaardige dapperheid de schipbrug over den Nijl te vernielen en de vrije vaart op deze rivier te openen. Geene mindere hulp boden zij bij de belegering van Damiate, dat in het laatst van 1219 overging. De Patriarch van Jeruzalem en olivier gaven de Friezen bij hunnen aftogt loffelijke getuigschriften mede van hunne betoonde stoutmoedigheid en braaf gedrag. Men wil, dat de inwoners van Dokkum, in welke zeeplaats vele schepen werden uitgerust, groot aandeel hadden aan dezen togt, en dat het koggeschip, dat lang tot windwijzer van hun toren diende, alsmede de drie sterren en eene kwartier maan, welke zij later in het stadswapen voerden, afkomstig zijn »ter gedachtenisse van de overwinningen, in de heilige oorlogen op de Saracenen behaald.”

      De diensten door de Friezen op dien kruistogt bewezen, werden zelfs door het opperhoofd der kerk, Paus honorius III, dankbaar erkend, bij gelegenheid dat hij in 1226 op nieuw hunne hulp inriep bij eenen afzonderlijken brief, waarin hij zich in dezer voege uitlaat: »Voorwaer, also ghy Vriesen voormaels met den Cruyce geteyckent, ons te scheepe in den Over-lande getrouwelyck gedient hebt, in alsulcker voegen, dat u loff ende eere van geslachte tot geslachte sal verbreydet

Скачать книгу


<p>36</p>

Dr. e. halbertsma in de Lapekoer fen Gabe Scroar, 1834, 226.

<p>37</p>

Dit vermeldt bosscha, Neêrlands Heldendaden, I 34.