Скачать книгу

Opmerkelijk is hun talent voor alle beeldende kunsten, vooral het snijden in hout, en voor muziek. De Oekraine is rijk aan nationale liederen, waarin de vijandelijke Kozak en het trouwe paard de hoofdrol spelen en tevens de groene vlakte, de zonnige steppe en de schoonheid van het landschap worden bezongen.

      De boer in Rusland onderscheidt zich over het geheel door zijne hartstochtelijkheid. Met omarmen, kussen, tranen storten is hij dadelijk gereed; maar even schielijk vergeet hij ook alle indrukken weder. Hij is altijd vergenoegd, zingt den ganschen dag, danst, lacht, snapt en verzuimt niet, zich bij iedere voorkomende gelegenheid een roes te drinken. Eene volle flesch en eene viool doen hem alle aardsche leed en kommer vergeten. De boerenhuizen hebben hooge rieten daken en kleine vensteropeningen. Een groote breede oven dient tegelijk tot slaapstee, waarop de gansche familie door elkander heen ligt. Al ’t verdere huisraad bestaat in eene houten tafel, een paar banken en een’ voorraad aarden potten en pannen. Koolsoep, haverbrij en zuurachtig bier zijn de alledaagsche kost. Aan den ingang van het dorp staat de lage, doch ruime herberg, waar trouwens slechts paardenvoeder, brood en brandewijn te bekomen zijn. Voor deze herberg ziet men baardige boeren, voerlieden met teerkarren, handeldrijvende Joden, rusthoudende soldaten, ellendige plompe karren nevens de lichte wagentjes van doorreizende officieren, enz. Buiten het dorp of ook wel midden daarin staat de kleine witte kerk met drie groene koepels en daarnaast de klokkenstoel, waar eenige malen op een’ dag geluid wordt. Bezijden af ligt het kerkhof met bont beschilderde kruisen, waarheen men soms eene lijkstaatsie met bonte vanen, heiligenbeelden en den priester in koorgewaad ziet optrekken. In de nabijheid staat het kleine huis van den pope, die zelf aan zijn lang, zwart gewaad, langen baard en hoofdhaar en aan zijne vreemdsoortige muts kenbaar is.

      De kleeding der boeren bestaat des zomers in een grof wollen kaftan met eene kap, welke zij als het regent over het hoofd opslaan en ’s winters in dikke schaapspelzen met hooge mutsen en stevels, die zwaar met bont zijn gevoerd. Ook de vrouwen dragen ’s winters pelzen en in den zomer een’ kaftan; slechts op feestdagen verschijnen zij in jak en rok. Om ’t hoofd slaan zij een groven linnen doek, terwijl daarentegen de meisjes het haar onbedekt in lange met lint omwonden vlechten dragen. Bij de boeren in het binnenland zijn haar en baard korter afgesneden. Hunne gelaatskleur is bloeiend en frisch, hun oog helder en open. De vrouwen zijn net en zindelijk gekleed, dragen wijde, bonte, met gekleurd lint bezette rokken, bonte of zwarte jakjes, lange haarvlechten en een klein zilveren of gouden kroontje boven ’t voorhoofd.

      5. De steurvisscherij in de Oeral

      De rivier Oeral is bijzonder rijk aan visschen van het steurengeslacht. Deze visschen gaan in het begin des jaars uit de Kaspische Zee de Oeral op, om daar hunne kuit te schieten, waaruit men de bekende kaviaar wint. Daar hun vleesch zeer smakelijk is, staan de grootere soorten hoog in prijs en legt de vangst dezer visschen den grondslag tot den rijkdom der Donsche Kozakken.

      Daar wij vernamen, dat de jaarlijksche wintervisscherij op de rivier over eenige dagen in de nabijheid zou plaats hebben, begaven wij ons tijdig daarheen. Onderweg zagen wij reeds een aantal Kozakkensleden, beladen met eene menigte deels korte, deels lange witte stokken, die aan het dikste einde met eene sterke en spitse ijzeren punt gewapend waren. Op de plaats zelve waren meer dan 4000 Kozakken bijeen, en op den hoogen rivieroever had men een klein stuk geschut geplant. Te negen uur ’s morgens liet de commandeerende officier schoten doen tot sein, dat de visscherij een begin zou nemen. Nu snelden de Kozakken van alle kanten toe. Zij stelden zich op het ijs, juist op eene plaats, waar men wist, dat de visschen zich verzamelden, dwars over de rivier in vier gelederen op. Elk gelid drie- tot vierhonderd passen van ’t ander verwijderd. Ieder man was van eene bijl voorzien, en hiermede werden nu, ’t eene een paar meters van het andere, ronde gaten van ongeveer een’ voet in doorsnede in het ijs gekapt. Bij elk gat stonden twee of drie Kozakken, en toen dit alles in weinig minuten gereed was, werd in iedere bijt een haak tot op ongeveer een’ voet van den grond neergelaten. Daar de vele witte stokken, die als ’t ware vier heiningen dwars door de rivier vormen, den visch schrik aanjagen, zoekt deze naar eene der zijden te ontsnappen, of misschien wordt hij ook door nieuwsgierigheid gelokt en stoot daarbij tegen den een of anderen haak. Zoodra de Kozak dezen stoot voelt, beweegt hij den haak op en neder en draait den stok langzaam in de handen rond, om zoodoende met de spits van den weerhaak het lijf van den visch te treften. Merkt hij, dat de weerhaak gevat heeft, dan roept hij zijne kameraden te hulp. Deze verbreeden de bijt, die gewoonlijk niet wijd genoeg is, om den zwaren visch er door te krijgen, terwijl hij zelf al zijne krachten inspant, om den spartelenden visch onder water vast te houden. Heeft de haak het dier dicht bij den kop of bij den staart gegrepen, dan wordt het door de vereende krachten van drie mannen opgetrokken; doch dit is niet mogelijk, als de haak in ’t midden van het lijf is vastgeraakt. Hij, die den visch houdt, haalt alsdan den stok naar de eene zijde van de bijt, terwijl een handlanger met een anderen haak op de tegenovergestelde zijde pogingen doet, om zijne spits op eene andere plaats in het lichaam van den visch, nader bij kop of staart, in te boren.

      Zoo eindelijk wordt de visch door de opening en op het ijs getrokken. – In minder dan twee uren tijds had men nu zoo, volgens het zeggen van den officier, voor meer dan 400,000 roebels visch gevangen. Vele Russische kooplieden en kramers stonden met hunne sleden op het ijs en kochten de zwaarste steuren, om, zoodra zij hunne volle lading hadden, terstond naar Moskou en Petersburg te vertrekken. De Russen houden namelijk de kaviaar voor niet zoo fijn en goed meer, als zij boven de acht dagen oud is. De losse eitjes zijn van de grootte eener middelmatige erwt, helder en doorzichtig, doch met een klein grauwachtig stipje op de eene zijde. De kuit wordt in een’ trog gelegd; een weinig fijn zout daarop gestrooid en voorzichtig omgeroerd, waarna men haar na eenige dagen gebruiken kan. Zij is aangenamer van smaak dan de fijnste en vetste groene haring, zoodat men haar dan ook op de ontbijttafel van elken welgestelden Rus vindt.

      6. De natuur in Siberië

      Onafzienbare sneeuwvelden en met ijs bedekte rotsen begrenzen den horizont; de natuur ligt in de boeien van een schier eindeloozen winter geslagen. Het leven is er een aanhoudende kamp met ontberingen van allerlei aard en de verschrikkingen der koude en des hongers. De menschen en zelfs de sneeuw wasemen uit, en oogenblikkelijk veranderen deze uitwasemingen in millioenen ijssplinters, die met een gerucht, alsof men zijde of taf scheurt, door de lucht ruischen. De rendieren zoeken schuil in de bosschen en dringen dicht opeen, om zich te verwarmen. Alleen de donkere wintervogel, de raaf, doorklieft nog met trage vlerken de lucht. De dikste boomstammen splijten met luid gekraak, rotsblokken worden van hunne plaats gerukt, en in den bodem der dalen openen zich gapende spleten en kloven, waaruit onderaardsche wateren opborrelen, die eene dampwolk opzenden, om dan terstond tot ijs te stollen. De honden der Siberiërs wroeten zich onder in de sneeuw en hun dof huilen klinkt door de stille winterlucht. Niettegenstaande de zon zich in de noordelijkste deelen langen tijd schuil houdt, zijn deze streken gelukkig toch niet aan de diepste donkerheid overgelaten. De heldere glans der sterren en het oplichten van de sneeuw doen eene soort van schemering ontstaan, die door het prachtig schijnsel van het noorderlicht wordt afgewisseld.

      In de zuidelijker deelen van Siberië brengen de krachtige stralen der zomerzon eene schier tooverachtige verandering te weeg. Pas is de sneeuw verdwenen, of het aardrijk is ook reeds met groen en bonte bloemen bekleed, die zaad dragen, doch na weinige maanden verwelken, daar alsdan de barre winter zijn’ troon weer inneemt. Een nóg korter durende plantengroei bedekt de vlakten in het hooge noorden, en aan de kusten der IJszee komt het rendiermos ternauwernood nog voor. Wegens den rijkdom aan pelsdragende dieren hebben de Russen in de minder barre deelen des lands kolonies gevestigd en steden gebouwd. Jakoetsk aan de rivier de Lena is mogelijk de koudste stad der aarde. De bodem is daar voortdurend tot eene aanzienlijke diepte bevroren, waarvan in den zomer eene niet meer dan drie voet hooge laag ontdooit. In sommige streken tooit de lariks zich dan ook met nieuw groen en geven weit en rogge twintig- tot veertigvoudigen oogst.

      In den winter wordt het eene kunst, in Siberië te reizen. In dikke pelzen gehuld, met groote ruige mutsen en in laarzen uit rendierenvel, die bijna tot aan den gordel reiken, met maskers voor het gezicht, zitten de reizigers onbewegelijk op hunne Jakoeten-zadels. De lucht is donker en dik. De morgen breekt nauwelijks aan, of eene bloedige streep van het uchtendrood breekt aan den gezichtseinder door den nevel. De zon gaat op als een vurige kogel, en op eens spelen duizenden kleine regenbogen op de sneeuw, op de beijsde biezen en riethalmen en op de takken der struiken. De schaduwen der boomen, door

Скачать книгу