Скачать книгу

vrije vaart nabij Stavoren en Enkhuizen in de Zuiderzee gekomen, dat maer een sloot plag te wezen;” – terwijl wij daarentegen elders vinden opgeteekend: „In ’t jaer ons Heeren 1250 heeft de zee grote scade gedaen an ende om Frieslandt, ende de grote meren binnen ’t landt, als die zee bij Stavoren, en dat voert bij Harlingen, ende van Stavoren toe Enkhusen ende toe Campen; want dat plach heel land toe wesen al totte Flie.” – Ook vinden wij in de Friesche Cronijk op 1395 of 1396, vermeld: „Dese tijd hadde die Noortzee de gaten van het Vlie en Tessel veel wijder ghemaeckt, als zij te vooren pleghen te wesen, so datter nu een vrijen vaart van die Noortzee voor bij Medemblick ende Enckelhuijsen al tot in de Suijderzee liep, daer te vooren eenen cleijnen sloot alleenich plach tusschen te wesen.”

      Zoo bestond er weleer ook verschil van gevoelen of Texel Wieringen, Huisduinen en Kalandsoog in vroegeren tijd vereenigd, of wel van elkander gescheiden waren.

      De berigten en oorkonden dienaangaande, gaven gereede aanleiding om zoowel het eene als het andere te vooronderstellen. Dit verschil van gevoelen is echter door den geleerden Oudheid- en Geschiedkundige Rutgerus Paludanus, Burgemeester van Alkmaar, tot eenheid gebragt en volledig bewezen, dat vóór de groote watervloeden, welke omstreeks den aanvang en het midden der 13e eeuw, ook onze noordelijke en westelijke kusten teisterden, deze plaatsen, nog aan één gehecht waren, en eene veel grootere uitgestrektheid bezaten.

      Behalve de oude kaarten van Beeldsnijder (1574) en van Aelbert Haage (1613), en anderen, waaruit de groote veranderingen in het meest noordelijke deel van Holland en de eilanden zijn op te maken, zijn er nog vele stukken voorhanden, aangaande den voormaligen toestand van deze stranden en gronden.

      De reeds genoemde Paludanus, verzamelde de daarop betrekking hebbende stukken, en ontleende daarvan eenige, uit de beroemde bibliotheek van Balthazar Huijdecoper, weleer Baljuw van Texel.

      En hoeveel gronds ons vaderland, in het algemeen, langs de geheele west- en noordkust aan den Oceaan heeft moeten prijs geven, blijkt genoegzaam hieruit, dat het tegenwoordige dorp ’s Gravenzande voor het midden der 13e eeuw, en vóór de stichting van het Grafelijke Slot te ’s Hage, niet slechts eene hofstad, maar ook eene belangrijke koopstad was, wier handel zich vooral op Engeland bepaalde, en in het bezit was van eene vermaarde, ruime en veilige haven.

      Het dorpje ter Heyde had in de helft der 15e eeuw, bij den leeftijd van éénen mensch, 1600 schreden strands verloren, terwijl de eerste kerk te Scheveningen omstreeks denzelfden tijd door de zee verzwolgen werd. De nieuwe kerk, in die plaats, werd geheel oostwaarts van het dorp gebouwd; bijna 3 eeuwen geleden stond zij nog in het midden van het dorp, terwijl zij nu aan het strand staat. Doch, bovenal heeft men een afdoend bewijs, voor de vroegere bebouwing van de nu reeds sedert lang, door de zee verzwolgen gronden van Hollands westkust, bij Katwijk, namelijk in de overblijfselen van Kallostoren, en die van het Huis te Britten, welke laatsten van tijd tot tijd zijn opgenomen en beschreven. – In 1520 zijn de overblijfselen voor het eerst, van onder de duinen, te voorschijn gekomen; toen vertoonde zich nog het muurwerk ter hoogte van acht voeten. De paalhoofden der grondslagen zijn in 1572, bij eenen aflandigen wind, voor het laatst gezien, en thans liggen die overblijfselen reeds verre in zee.14

      Sommigen willen dat Texel omstreeks 1170 eene uitgestrekte landstreek bevatte, welke in drie Graafschappen verdeeld was, waarvan er eene Texel of Texele heette.

      Ten opzigte van Texel vinden wij bij Halma, (Toon. der Ned.) het volgende opgeteekend:

      Texla, Texel, Tessel, is volgens een Giftbrief van Keizer Otto den III, van het jaar 985, geweest een zeer groote Landtstreek, in haaren omtrek bevattende al het landt, dat er is over Kinheim (Kinnemum) en het Y, tusschen de Noordtzee, het overgroote Meer, dat is, de Zuiderzee, en de Sala of Ysselstroom. Dese Landtstreek wierd gedeelt in drie Graefschappen, namelijk Wasalant (aldus meenen wij wordt dit woord recht geschreven) Kinhem en Texla, in een nauwere betekenis; die de Keizer, nauwelijks een aankomende jongeling geworden, meest op aanstaan en raadt van zijne Moeder de Keizerinne, en den Aartsbisschop van Trier, door eene gifte alle te gelijk wechgeschonken heeft aan Graaf Diderik den II, zijnde de Keizerinne Zuster van de Schoondochter van Diderik, aan wier kinderen dit alles zou versterven; en de Aartsbisschop Zoon van den Begiftiger. Te onderzoeken hoe verre dit Graafschap zich uitgestrekt heeft, zou onnut en overtollig zijn, dewijl ik meene, dat er hedendaags misschien nauwelijks iets meer van overig is, behalven de Eilanden Texel en Wieringen. Dat er ook een Kasteel is geweest van den zelfden naam, zijnde de Hooftplaats van de Landtstreek (Pagi) en ’t Graafschap, is daar genoeg uit af te neemen, dat Graaf Willem de I, Ada, zijne overleden broeders dochter in het jaar 1211, derwaarts gezonden heeft om daar bewaart te worden; volgens hetgeen in het Perkamentboek van Utrecht verhaalt word van den Schrijver, die in dien zelfden tijdt geleeft heeft. Deze landstreek ziet men met den naam van Texla Pagus getekent tusschen de rivier15 Kinnem en de Hista Seu Isala inferior, dat is den beneden Yssel, in de kaarten van den Heere Alting (Tab. II. Pars. II.) De drie mindere Graafschappen, waar in deze landtstreek verdeelt wierd, ziet men Tab VII. als Kinhem Comitatus over de Rivier Kinnem, langs de Noordtzee, daar nu Texela, nu al een Eilandt zijnde, en daarop Texla Arx, dat is, het Kasteel, zuidwaarts van Wierinx-lande, en noch meer naar het zuiden toe Ulasalanda Comitatus, dat is, Graafschap Waaslandt, zich uitstrekkende bijna tot aan Hoorn. Insgelijks Tab. VIII, daar Wierink-Landt nu al naar een gedeelte als een Eilandt vertoont word, van het vaste landt afgescheiden; naderhandt West-Frieslandt; alle besloten tusschen de rivieren de Kinnem en de Isala of Isla. Wat de benaming belangt, de Heer Alting oordeelt niet onwaarschijnlijk, dat Texel of Tessel, zoo veel wil zeggen als ’t Yssel, of Het Yssel, en dat dit Eilandt van de rivier Sala, daar naarbij of doorloopende, den naam gekregen heeft: want dat Tesselstroom, en Tesselgat, niet anders kan betekenen als de Stroom en het Gat van den Yssel, of Ysaal, dat is, van het Y Salica, of Saliorum.

      Dat het Graafschap Kinhem, dat hier Kinnemun genoemt wordt, niet is Kennemerlandt, toont onze schrijver op het woordt Kinhem, en Kinnemaria, alwaar van de gifte des Keizers Otto den III aan Diderik den II gesproken wordt; als ook op het woord Hollandia, daar de Heer Alting zegt, dat „de zuster van de Keizerinne Theophania getrouwt is geweest aan Arnulphus, den zoon van Grave Diderik II.”

      Bij denzelfden schrijver vinden wij omtrent Kinhem en Wasaland, het volgende opgeteekend:

      „Kinhem wordt in den Giftbrief van Keizer Otto den III van het jaar 985 genoemt een Graafschap (Gerechtsbank) van ’t landt van Texel (Pagi Texellensis:) waarbij dese Keizer behalve andere plaatzen die aan dezen kant des Rhijns lagen, onder de gehoorzaamheit van Grave Diederik den II noch gevoegt heeft het geheele strandt tusschen Kinhem en het Vlie: hoewel met gansch geen recht, en tegen het vast en gestadig gebruik van de Keizeren uit het Huis van Karel den Grooten. Het Graafschap Kenhem verscheelt derhalve van Kennemerlandt (Kinnemaria) dewijl dit legt naar het westen van de rivier Kinnem, en aleer te vooren door Gifte van Karel den Eenvoudigen onder Hollandt gebragt is: doch dit Graafschap is noch ten tijde der Noormannen met dienzelven naam bekent geweest, en van den schrijver Regino, Chinheijm genoemt; zoo hij maar Kennemerlandt niet mede onder deze benaminge begreepen heeft, omdat hier van daan eerst bequaame gelegentheit was om den Rhijn op te vaaren, en voort te trekken naar Sunnemaria of Dennemarca; hetwelk hij daar zegt dat geschiedt is. Welke de grenzen zijn geweest van het verder gelegen Kinhem, naar het westen en noorden, is baarblijkelijk, namelijk de stroom Kinnem en de Noordtzee. Doch hoeverre ’t zich naar het zuiden en oosten uitgestrekt heeft, is zoo net niet te bepaalen, dan van den zuidtkant, daartegens aangestooten heeft het Graafschap (Gerechtsban) van Maaslandt (immers zoo als er gedrukt staat) en van den oostkant, die van Texel. In de kaarten van den Heere Alting ziet men dit Graafschap Kinhem bepaalt tusschen de rivier Kinnem, die bij Petten in de Noordtzee loopt, en tusschen het eilandt Texel of de Helder, (P. II Tab. VII en VIII.)

      Doch in deeze laatste ziet men Kinnemaria, zich uitstrekkende langs de Noordtzee van de rivier Kinnen af tot voorbij Haarlem: maar nergens tot aan de Maas

Скачать книгу


<p>14</p>

Zie ook: Het Eiland Schiermonnikoog en zijne Bewoners, geschetst door F. Allan. Amsterdam, Weijtingh en van der Haart, 1856.

<p>15</p>

Volgens Dr. Acker-Stratingh, beter de Rekere. Zie ’s mans beroemd werk: Aloude Staat en Geschiedenis des Vaderlands.