Скачать книгу

van schipbreukelingen den dood vonden, en vele schepen verbrijzeld werden.2

      Op den steenachtigen bodem worden vele zware rolsteenen of vleuten, benevens zware boomstammen gevonden. Naar men zegt, zou er op de plaats, waar nu de Eijerlandsche gronden zijn, een eilandje hebben gelegen, dat de Buitengrind genoemd werd. Zoo men meent, was dit eiland of eilandje oudtijds bewoond, en zou Drusus, de opperbevelhebber der Romeinen, daarop een kasteel of burg hebben doen aanleggen, dat Flevum werd genoemd. Althans, in 1590 waren op de Grind nog eenige, van zeer groote steenen gemetselde, putten aanwezig. – Ook is het door de berigten van Adrianus Junius, den Marquis De St. Simon en Rutger Paludanus, buiten twijfel gesteld, dat Drusus in deze streken, zoowel Noord- als Zuidwaarts, dijken heeft aangelegd, zoo als o.a. de Straat bij Texel, welke zich Zuidoostelijk van de Koog door den geheelen Wieringerwaard, over de Gammels, ten Noorden van Stavoren, in de Zuiderzee uitstrekt.

      Zuidwestwaarts van Texel liggen de droogten en groote zandbanken, welke onder de benamingen van de Haken (Noorder- en Zuider-Haaks) bekend zijn.

      Op deze uitgestrekte zandbank, die nog heden de sporen draagt van zijne vroegere verbinding met den vasten wal, en daarvan vermoedelijk door den geduchten stormvloed van 1170 is afgescheurd, stond nog in 1424 een zwaar bosch; terwijl er thans nog, in de zoogenaamde Hechtsgronden, ten N. van Texel, zoovele stronken en boomstammen aanwezig zijn, dat zij den visschers voor hunne netten, dikwijls zeer nadeelig zijn. Deze gevaarlijke droogte ligt vóór het Marsdiep, westwaarts van den Helder, waarvan het ten Zuiden door het Schulpegat gescheiden is, terwijl het Noordergat dezelve in het Noordoosten van de Hors (de Z. W. punt van Texel) afscheidt. Deze strekt zich van het Z. W. ten Z. naar het N. W. ten N. uit, en heeft eene lengte van 0,75 mijl; geen wonder voorwaar, dat deze gevaarlijke droogte den zeeman vrees inboezemt.

      De tijd heeft echter ook op de Haaks zijnen invloed merkbaar uitgeoefend, daar zij vroeger uit drie afzonderlijke banken, de Noorder- en Zuider Haaks, en de Middenrug geheeten, bestond.3

      Texel wordt aan de Noordwest- en ook aan de Westkust, door hooge duinen, welke zich aan dien kant langs het geheele eiland uitstrekken, en die achter het dorpje de Koog, op het smalst zijn, tegen de woede der Noordzee beschermd. Aan de Noordzijde erlangt het eiland die beschutting door eenen zanddijk, welke in de jaren 1629 en 1630 langs het Eijerland is aangelegd. Aan het Zuiden strekt daartoe gedeeltelijk eene duinstreek, en gedeeltelijk een’ stuifdijk, die in 1846, door de ingezetenen van het dorp den Hoorn, over een lengte van 3800 ellen is aangelegd; terwijl eindelijk de Oostzijde geheel door zware beglooide zeedijken tegen de baren der zee beveiligd wordt. (Zie voorts de Kaart.)

      Groot is de verandering, welke de bodem van Texel van tijd tot tijd ondergaan heeft, naardien men in den loop der drie laatste eeuwen onderscheidene uiterwaarden en poelen, aan en in het eiland, bedijkt heeft; zoodat er thans op Texel niet minder dan negen en twintig polders zijn, behalve de aangedijkte polders, welke in de gemeene dijkslasten niet deelen. Al deze polders staan onder het Heemraadschap van Texel, bestaande uit eenen Dijkgraaf, vijf Heemraden, vier Hoofdingelanden, en eenen Secretaris.

      De uitgestrektheid van Texel bevat thans eene lengte van circa vijf, bij eene breedte van bijna twee uren gaans, en beslaat eene oppervlakte van 18,763 bunders, 72 □ roeden en 58 □ ellen; waarvan 14,491 bunders, 76 □ roeden en 21 □ ellen belastbaar land. In 1559 werd Texel bevonden groot te zijn 3688 morgen. In 1562 werd de grootte opgegeven als beslaande 3844 morgen lands. De bodem is niet geheel vlak, maar heuvelachtig, en biedt den vreemdeling, vooral van den zoogenoemden Hoogenberg, een schoon landtafereel aan, rijk aan afwisseling en bevallige verscheidenheid. Het geheele voorkomen van Texel heeft veel overeenkomst met een landschap, uit Gelderland’s hoogste gedeelte.

      Tegenwoordig heeft men op Texel, behalve de hoofdplaats den Burg, welke geheel het aanzien heeft van een bevallig landstadje, de volgende dorpen en gehuchten: Het Oude Schild of Schil, het Nieuwe Schild, Oost, of om de Oost, Zevenhuizen, Oostereind, de Waal, de Cocksdorp, de Koog en den Hoorn – te zamen (op 1 Jan. 1856) bevattende 1172 huizen, bewoond door 1296 gezinnen, uitmakende eene bevolking van 6109 zielen, waarvan 3101 tot het mannelijk en 3008 tot het vrouwelijk geslacht behooren, – en, naar de onderscheidene geloofsbelijdenissen, verdeeld wordende in:

      Een volledig overzigt der bevolking bieden wij onzen lezers in de navolgende lijst aan:

      STAAT der Bevolking, getal Huizen en Huisgezinnen der verschillende Dorpen, Buurtschappen, Polders en Gehuchten, op het eiland Texel, op 1 Januarij 1856.

      Het vorenstaande sluit echter niet met het boven deze lijst opgegeven totale cijfer, naardien de afzonderlijk staande boerenwoningen, niet onder de buurtschappen zijn begrepen.

      Veeteelt, en vooral de schapenfokkerij, landbouw, visscherij, handel en zeevaart, zijn de hoofdmiddelen van bestaan op Texel.

      De Texelaars staan, over het algemeen, op eenen vrij hoogen trap van beschaving, zoodat zelfs de geringste handwerksman of daglooner, zich op eene wijze doet kennen, welke, met grond, een fiks ontwikkeld verstand en helder oordeel doet vooronderstellen. In dit opzigt onderscheiden zij zich gunstig van de bewoners uit het zoogenoemde boerenland.

      Hun veelvuldig verkeer met vreemdelingen, zal, behalve het volksonderwijs, daarvan wel de voornaamste reden zijn.

      Men treft onder de bewoners van Texel, vele welgestelde lieden aan, waaronder niet weinige die zich, door eene eenvoudige en spaarzame levenswijze, (eene nagenoeg algemeene eigenschap dezer eilanders) een niet onaanzienlijk vermogen vergaderd hebben, hetwelk hier hoofdzakelijk in landerijen en vee bestaat. —

      Het geheele eiland biedt overvloedige gelegenheid aan, tot uitoefening der jagt op hazen, konijnen en gevogelte; waarop wij in het volgende hoofdstuk nader zullen terugkomen, en waarbij ons de belangrijkheid van dit eiland, ook vooral ten opzigte van zijnen landbouw en veestapel, nader blijken zal.

      Het wapen van Texel bestaat uit een gouden veld waarop een omgekeerd anker, dat gesteund wordt door twee rijzende leeuwen in natuurlijke kleur.

      Texel’s vlag is groen en zwart.4

      EERSTE HOOFDSTUK

      VOORTBRENGSELEN, GROND- EN LUCHTGESTELDHEID VAN TEXEL

      Het hoornvee is van eene uitmuntende hoedanigheid, zoodat runderen van 8 à 900 ℔ hier niet zeldzaam zijn.

      Sedert zich de besmettelijke runderziekte5 ook hier openbaarde, heeft men zich meer op de veeteelt toegelegd, waardoor thans jaarlijks ettelijke honderden beesten worden uitgevoerd, en vele landerijen, vooral in het zuidelijk gedeelte des eilands, verbeterd zijn.

      Van de koemelk wordt ook hier welsmakende kaas gemaakt, waarin kruidnagelen en comijn worden gemengd, terwijl de boter ongetwijfeld even goed zoude zijn als de Friesche en Zuid-Hollandsche, indien dezelve hier evengoed als daar, en onvermengd met schapenmelk, bewerkt werd.

      De fokkerij van paarden, gelukt hier zeer goed. Het hier gekweekte ras, is bijzonder geschikt tot zwaar werk.

      De voornaamste tak van den veeteelt is echter de aanfokking van schapen. – Aan deze dieren vooral wordt veel zorg besteed. – Hun vleesch, dat hier even duur is als in de Zuid-Hollandsche steden, is zeer blank, fijn van spieren, en zeer aangenaam van smaak. —

      Alvorens het schaap te scheren, wordt het in een’ kolk gewasschen, tot dat er geene onreinheid meer aan gevonden wordt; daarna ontlast men het dier van zijne vacht, welke gebleekt zijnde, in schuren of stallen wordt bewaard, tot de wolkoopers haar in het najaar komen opkoopen.

      De Texelsche wol, kan, ofschoon zeer fijn, van wege hare kortheid, niet tot het weven van laken gebezigd worden, maar werd vroeger grootendeels naar Frankrijk vervoerd, alwaar zij, gemengd met garen, katoen of andere stoffen, in de fabrieken verwerkt werd.

      Van algemeene bekendheid is de groene of Texelsche kaas, die van de melk der schapen wordt gemaakt, en welker bereiding hoofdzakelijk hierop nederkomt: In den room der schapenmelk, wordt een

Скачать книгу


<p>2</p>

Aanvankelijk hadden wij het plan gevormd, om een afzonderlijk kaartje van de Texelsche Zeegaten bij het werkje te voegen. – Dan, opmerkzaam gemaakt zijnde, dat het, met betrekking tot het eiland zelf, doelmatiger zijn zoude, zoo beide kaarten (die van het Eiland en die van de Zeegaten) op ééne kaart werden overgebragt, hebben wij ons volgaarne de moeite getroost, om, in het belang van het werkje, beide kaarten op eene grootere schaal over te brengen, en tot één geheel te vereenigen.

<p>3</p>

„Noorder-Haaks, zandbank in de Noordzee, vóór het Marsdiep, Zuidwest van het eiland Texel, thans het Noordelijke gedeelte van de Haaks uitmakende. Ten Noord-Oosten loopt het Noordergat, dat haar van de Horst, of de Zuid-Westelijke punt van Texel, scheidt, ten Zuiden werd zij vroeger door de Breede-Wei en het Zuidwestergat van de Zuider-Haaks gescheiden; thans daarmede verbonden, wordt zij nog door eene geul of sleuf, het Duikersgat geheeten, in tweeën gescheiden, van welke het Zuidelijke gedeelte den Middenrug genoemd wordt.”

„Zuider-Haaks, zandbank in de Noordzee, ten westen van den Helder, waarvan zij door het Schulpegat gescheiden is, terwijl zij ten Noorden thans met de Noorder-Haaks is vereenigd.”

(Van der Aa. Aardr. Woordenboek, V deel, bl: 11.)

<p>4</p>

De kleuren van Texel’s vlag zijn ons verschillend opgegeven. Men deelde mij onlangs mede dat dezelve oudtijds groen en rood zouden geweest zijn.

<p>5</p>

Naar men mij verhaalde, had zich de sterfte onder het hoornvee, vóór 1789, slechts éénmaal op Texel vertoond. Een boer, die, naar huis reizende, in het Zijperschuitje zich nedergezet had op een hoop rundervellen, afkomstig van dezulken, die aan de besmetting gestorven waren, en, zoodra hij te huis kwam, naar het veld gegaan was om zijne beesten te melken, bragt de ziekte over, met dat gevolg, dat niet alleen zijn’ stal, maar ook vele andere stallen aan den Hoorn, geheel uitstierven, zonder dat de ziekte zich evenwel verder over het eiland verspreidde.