Скачать книгу

      Artikel 33

      1. De raad en elk van zijn leden hebben recht op ambtelijke bijstand.

      2. De in de raad vertegenwoordigde groeperingen hebben recht op ondersteuning.

      3. De raad stelt met betrekking tot de ambtelijke bijstand en de ondersteuning van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen een verordening vast. De verordening bevat ten aanzien van de ondersteuning regels over de besteding en de verantwoording.

Hoofdstuk III. Het college van burgemeester en wethouders

      Artikel 34

      1. De burgemeester en de wethouders vormen te zamen het college van burgemeester en wethouders.

      2. De burgemeester is voorzitter van het college.

      Artikel 35

      1. De raad benoemt de wethouders.

      2. De burgemeester wordt geпnformeerd over de uitkomsten van de college-onderhandelingen. Hij wordt alsdan in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen over voorstellen ten behoeve van het collegeprogramma kenbaar te maken.

      Artikel 36

      1. Het aantal wethouders bedraagt ten hoogste twintig procent van het aantal raadsleden, met dien verstande dat er niet minder dan twee wethouders zullen zijn.

      2. De raad kan besluiten dat het wethouderschap in deeltijd wordt uitgeoefend.

      3. Indien het tweede lid toepassing vindt bedraagt, in afwijking van het eerste lid, het aantal wethouders ten hoogste vijfentwintig procent van het aantal raadsleden, met dien verstande dat de tijdsbestedingsnorm van de wethouders gezamenlijk ten hoogste tien procent meer bedraagt dan de tijdsbestedingsnorm van de wethouders gezamenlijk zou hebben bedragen indien het tweede lid geen toepassing had gevonden.

      4. De raad stelt bij de benoeming van de wethouders de tijdsbestedingsnorm van elke wethouder vast.

      5. Bij de berekening van het maximale aantal wethouders, bedoeld in het eerste en het derde lid, wordt afgerond tot het dichtstbijgelegen gehele getal.

      Artikel 36a

      1. Voor het wethouderschap gelden de vereisten voor het lidmaatschap van de raad, bedoeld in artikel 10, met dien verstande dat in artikel 10, tweede lid, onder b, voor В «de dag waarop de gemeenteraad beslist over de toelating als lid tot de gemeenteraadВ» gelezen wordt: de dag waarop zij tot wethouder worden benoemd.

      2. De raad kan voor de duur van een jaar ontheffing verlenen van het vereiste van ingezetenschap. De ontheffing kan in bijzondere gevallen, telkens met een periode van maximaal een jaar, worden verlengd.

      3. Dezelfde persoon kan niet in meer dan ййn gemeente wethouder zijn.

      Artikel 36b

      1. Een wethouder is niet tevens:

      a. minister;

      b. staatssecretaris;

      c. lid van de Raad van State;

      d. lid van de Algemene Rekenkamer;

      e. Nationale ombudsman;

      f. substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman;

      g. commissaris van de Koning;

      h. gedeputeerde;

      i. secretaris van de provincie;

      j. griffier van de provincie;

      k. lid van de rekenkamer van de provincie waarin de gemeente waar hij wethouder is, is gelegen;

      l. lid van de raad van een gemeente;

      m. burgemeester;

      n. lid van de rekenkamer;

      o. ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 81p, eerste lid;

      p. lid van een deelraad;

      q. lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente;

      r. ambtenaar, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt;

      s. ambtenaar, door of vanwege het Rijk of de provincie aangesteld, tot wiens taak behoort het verrichten van werkzaamheden in het kader van het toezicht op de gemeente;

      t. functionaris die krachtens de wet of een algemene maatregel van bestuur het gemeentebestuur van advies dient.

      2. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder l, kan een wethouder tevens lid zijn van de raad van de gemeente waar hij wethouder is gedurende het tijdvak dat:

      a. aanvangt op de dag van de stemming voor de verkiezing van de leden van de raad en eindigt op het tijdstip waarop de wethouders ingevolge artikel 42, eerste lid, aftreden, of

      b. aanvangt op het tijdstip van zijn benoeming tot wethouder en eindigt op het tijdstip waarop de goedkeuring van de geloofsbrief van zijn opvolger als lid van de raad onherroepelijk is geworden of waarop het centraal stembureau heeft beslist dat geen opvolger kan worden benoemd. Hij wordt geacht ontslag te nemen als lid van de raad met ingang van het tijdstip waarop hij zijn benoeming tot wethouder aanvaardt. Artikel X 6 van de Kieswet is van overeenkomstige toepassing.

      3. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder r, kan een wethouder tevens zijn:

      a. ambtenaar van de burgerlijke stand;

      b. vrijwilliger of ander persoon die uit hoofde van een wettelijke verplichting niet bij wijze van beroep hulpdiensten verricht;

      c. ambtenaar werkzaam voor een school voor openbaar onderwijs.

      Artikel 37

      De benoeming van wethouders na de verkiezing van de leden van de raad vindt plaats in een vergadering van de raad in nieuwe samenstelling.

      Artikel 38

      In het geval van artikel 37 gaat de benoeming van degene die zijn benoeming tot wethouder heeft aangenomen, in op het tijdstip waarop ten minste de helft van het met inachtneming van artikel 36 bepaalde aantal wethouders zijn benoeming heeft aangenomen of, indien de aanneming van de benoeming op een later tijdstip plaatsvindt, op dat tijdstip.

      Artikel 39

      De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt, geschiedt zo spoedig mogelijk, tenzij de raad besluit het aantal wethouders te verminderen.

      Artikel 40

      De benoemde wethouder deelt de raad uiterlijk op de tiende dag na de kennisgeving van zijn benoeming mee of hij de benoeming aanneemt. Indien deze termijn verstrijkt zonder mededeling, wordt de benoemde wethouder geacht de benoeming niet aan te nemen.

      Artikel 41

      Wanneer de benoeming niet is aangenomen, geschiedt zo spoedig mogelijk een nieuwe benoeming.

      Artikel 41a

      1. Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen leggen de wethouders, in de vergadering van de raad, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

      «Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot wethouder benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.

      Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

      Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als wethouder naar eer en geweten zal vervullen.

      Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!»

      («Dat verklaar en beloof ik!»)

Скачать книгу