Скачать книгу

is 'n onbetwistbare waarheid dat SOKRATES eenmaal den jongen ALCIBIADES 'n duchtig lesje heeft gegeven over z'n onbescheidenheid.

      Onbetwistbare waarheden zyn de zoodanigen, die eens ergens als 'n los vertellinkje geboekt werden, en later—liefst in 't Grieksch of Latyn—'n deun geworden zijn, waarbij men classiquement heel fatsoenlyk zweren mag.

      –Ik geloof er niets van … zegt nu-en-dan de waarheidzoeker.

      Maar hy vergist zich. Want:

      't Is het kind van 'n Griekschen trompetter, roept de hartelijke vriend van buitenlandsche waarheid.

      En we buigen 't hoofd voor die deftige afkomst.

      't Is dus wel degelyk waar, dat ALCIBIADES door SOKRATES allerjammerlykst werd doodgeslagen met 'n bar: Ťm'n beste jongen, je ziet wel dat jy niet de rechte man op de rechte plaats zoudt zyn voor die betrekking.ť

      Ik heb nu, om SOKRATES te binden aan de ekonomie van m'n prachtig motto—dat wel wat mank gaat aan tautologie3—den man iets gebrekkiger doen preken, dan naar we hopen z'n gewoonte was. De vraag is niet of SOKRATES zich beter uitdrukte dan onze hoofdartikelschryvers. De vraag is, wat er ontbrak aan de specialiteit van ALCIBIADES, om hem zoo'n Engelsche behandeling op den hals te halen!

      De goeie jongen wou magistraat zijn, en SOKRATES—misschien opgestookt door de Jezuďten, maar PLUTARCHUS verzwygt dit voorzichtig—SOKRATES wilde hem nog wat op-school houden, 't Was nog zoo heel lang niet geleden, dat de kwajongen de straat van Athene met z'n lichaam plaveide. En dan dat schandaal met dien hond!

      Ik trek geen party voor ALCIBIADES. Maar … ik protesteer tegen de wijze waarop de ander hem z'n onbevoegdheid, zyn gebrek aan specialiteit, voor de voeten wierp.

      –Jy magistraat … Jy? Komaan, zeg my eens, hoe hoog is het budjet van den Staat?

      Daar stond onze pretmaker. Hy had getold, gesold, gedold, gerold, geknikkerd, geknibbeld en gebikkeld, buren geplaagd, nachtwachts dol gemaakt …

      En ook by SOKRATES kollegie gehouden, dat is waar. Maar … wat helpt dit, als men na dit alles nog niet weet hoe groot de inkomsten van den Staat zyn?

      Gebrek aan specialiteit!

      Ik vraag u, o SOKRATES, indien uw leerling eens, tusschen al z'n guitenstukken in, de Atheensche begrooting had vanbuiten geleerd—'t is niet zoo heel gewaagd, hiervan de mogelykheid te veronderstellen —zoudt ge hem dŕn uw stem hebben gegeven? Zou dŕt 'n reden hebben opgeleverd, om z'n specialiteit aantenemen als behoorlyk gestaafd?

      Och, SOKRATES antwoordt niet. Het is onaangenaam spreken met menschen die dood zijn. Maar by-gebreke aan zyn antwoord, vraag ik den lezer, of liever—om niet andermaal vergeefs te vragen—myzelf:

      Wat zyn specialiteiten?

      Waar behooren ze?

      Waar behooren ze niet?

      En ik—in weerwil der bemoeienis van Ťwelwillende vriendenť nog steeds niet geheel-en-al dood—zal antwoorden zoo goed ik kan.

      II

      Wie 't goede wil, en daarom 't kwade bestrydt, vergist zich vaak—zooals andere geneesheeren—in de keuze der middelen. Ik vrees dat het vorig hoofdstuk niet goed geschreven is. Sommigen zullen 't geestig vinden, en by dezulken heb ik m'n doel gemist, wyl dan de aandacht werd afgeleid van de bestreden kwaal, om die overtebrengen op de eigenaardigheid van den geneesheer. Niet dáártoe meldt zich 'n arts by den zieke. En wie m'n betoog niet geestig vindt, heeft nog meer reden om de strekking daarvan te versmaden. Waartoe ik my dan ook by dezulken vriendelyk aanbeveel.

      Indien ik my inderdaad vergist heb in de medikatie … men vergeve het my. Evenzeer als m'n vriend AUGUSTE, de advokaat-likdoornsnyder, ben ik 'n voorstander van emollients. Maar na zóó dikwyls m'n krachten vruchteloos beproefd te hebben aan 't uitroeien der frazenziekte, was ik eindelyk wel genoodzaakt m'n geluk te beproeven met cautéres van spot. Ik verzeker den lezer, dat ik bedroefd ben over de hardnekkigheid van de kwaal. Ingemoede tracht ik met gezond verstand te dienen. De Rede is m'n godin.

      Waar ik haar zie miskennen, bloedt my het hart.

      Niets natuurlyker alzoo, dan dat ik alles haat wat tot die miskenning aanleiding geeft, of daartoe meewerkt.

      Onder de bondgenooten van redelooze Ongodsdienstigheid vinden we steeds in de voorste gelederen: fraze, spreekwoord, zegswys, manier van spreken, dicton, citaat, zaag en deun … altemaal adjudanten van den leugen-duivel, misbruik van het Woord—van den Logos—zonden tegen den H. Geest der Waarheid, Godslastering.

      Het eerste woord waarmee de eerste misdadiger den eersten doodslag trachtte te vergoelyken, was … 'n praatje.

      –Ben ik myns broeders hoeder? vroeg KAĎN.

      –Neen (had het zonderling spook kunnen antwoorden, dat in sommige gedeelten van den bybel—volstrekt niet overal!—voor ŤGodť wordt uitgegeven) neen, maar die ambteloosheid gaf je geen recht dien broeder doodteslaan.

      of:

      –Niet dáárover loopt onze kwestie. De bedoeling van m'n vraag is, ňf je hem doodsloeg, en met welk recht?

      KAĎN gebruikte die zegswyze—hy zal er wel bygevoegd hebben: gelyk de groote dichter zich uitdrukt, of: om 'n oudecht-vaderlandsch spreekwoord te bezigen … dat kleedt 'n fraze!—hy sprak zoo, uit verlegenheid.

      Juist. Wie broeders doodstaat, en met Waarheid overhoop ligt, voelt zich verlegen. En 'n fraze is daarvan de korollaire uiting. Waar we dus frazen ontmoeten, ligt ergens een vermoorde broeder in 't kreupelhout.

      En daarom zal men my vergeven dat ik naar helschen steen gryp om Ťpraatjesť uittebranden. ŤGodť deed het ook in die cause sélčbre. Hy maakte korte metten met den praatjesmakenden moordenaar, en smeet hem zonder veel vorm van proces 't paradys uit. Bien jugč!

* * * * *

      Toen ik zoo-even de uitdrukking: huurfraze ontdekte, was ik zoo vergenoegd dat ik al m'n vrienden 'n driedaagsche champagneparty gegeven heb. Nog niet geheel bekomen van den roes dien ik me by zulke gelegenheden tot 'n gewoonte heb gemaakt, hoop ik in dit hoofdstuk alle geestigheid te vermyden, en de vraag: wat zyn specialiteiten? zoo burgerlyk-ordinair te behandelen, dat daaruit by geen mogelykheid 'n nieuwe champagneparty zal kunnen voortkomen. Dit vooruitzicht is my te aangenamer omdat ik eigenlyk geen wyn lust, en vooral niet het extrakt van rottekruid dat velen zich opdringen—alsof 't 'n zaagcitaat ware!—zoo byzonder lekker te vinden.

      M'n vreugde over 't woord huurfraze vindt haar grond in de hoop dat dit woord zelf tot fraze zal verheven worden, en dat nog na veel eeuwen deze of gene woordenkramer zal worden doodgeslagen met 'n verpletterend: Ťje redeneering rydt op huurknollen … gelyk de groote MULTATULI zoo wčl gezegd heeft.ť Similia similibus!

      Van m'n onsterfelykheid ben ik zeker. Ik heb te veel gezegd dat tot zaag kan omgeknoeid worden, om niet heel stevig in leven te blyven na m'n dood. Ik schaam my als ik bedenk hoevelen er gereed staan de skeletten van m'n arme statiepaarden, averechts opgetuigd voor hun huurkarretjes te spannen. Iets eerlyker dan PYTHAGORAS waarschuwde ik reeds voorlang tegen 't vervloekte autosephae … óók 'n fraze!

* * * * *

      Specialiteiten zyn … byzondere dingen. Nu weet ge 't.

      Generaliteiten zyn … algemeene dingen. Dŕt weet ge nu ook.

      Wanneer men 't laatste van die beide woorden toepast op personen, dan zou men het allergevoeglykst kunnen toelichten door de omschryving: 'n generaliteit is de zoodanige die van alles—of van niemendal—verstand heeft. Iemand die tot alles bekwaam is, of tot niemendal.

      Dat deze definitie even volledig en juist, als bondig is, valt in 't oog door vergelyking met het woord generaal: een militair die alle vyanden—of geen enkele vyand—doodslaat, in tegenstelling van den soldaat die zeer speciaal slechts op 'n enkelen tegenstander aanlegt, en dien enkelen maar zelden raakt.

      Na deze zoo nauwkeurige en stipte ontleding

Скачать книгу


<p>3</p>

Wel zeker! Ť_Hy is op die plaats de rechte man_ť of: Ť_die_ plaats is voor hem de rechte.ť Zóó zou zich iemand uitdrukken, wiens denkvermogen zich de weelde van eigen equipage kan veroorloven en dus niet met huurfrazen behoeft te ryden.