Скачать книгу

gezicht lieten zien, doodeenvoudig uit te rekenen voor iemand met minimale kennis van de menselijke biologie.

      Tal van keren dwong Zoe zich ertoe iets te bedenken om tegen haar nieuwe partner te zeggen. Ze kon niet over het blad praten. Wat konden ze nog meer gemeen hebben? Ze kon de woorden maar niet vinden.

      “We hebben onze eerste zaak goed afgesloten,” zei ze tenslotte. Ze mompelde het, bijna niet dapper genoeg om zelfs dat maar uit te brengen.

      Shelley keek verrast op. Een moment waren haar ogen opengesperd en niet-begrijpend, toen verscheen er een grijns op haar gezicht. “O, ja, zeker weten,” zei ze. “Hebben we mooi gedaan.”

      “Hopelijk loopt de volgende net zo soepel.” Zoe voelde haar maag ineen krimpen. Waarom was ze toch zo slecht in over koetjes en kalfjes praten? Het zoeken naar de volgende zin vereist ieder grammetje van haar concentratie.

      “Misschien kunnen we het de volgende keer sneller doen,” stelde Shelley voor. “Weet je, als we elkaar echt aanvoelen kunnen we veel sneller werken.”

      Zoe voelde dat als een mokerslag. Ze hadden die vent sneller te pakken kunnen krijgen, de helikopter naar zijn exacte locatie kunnen sturen vanaf het moment dat ze aankwamen, als Zoe maar had gedeeld wat ze wist. Als ze niet zo voorzichtig was geweest dat ze haar informatie verborgen had gehouden.

      “Misschien,” zei ze, zonder zich ergens aan te binden. Ze probeerde Shelley’s kant op te glimlachen, op een manier die hopelijk geruststellend was, van een meer ervaren agent tot een nieuweling. Shelley beantwoordde die enigszins aarzelend, en keerde terug naar haar blad.

      Tot aan de landing zeiden ze geen woord meer.

      HOOFDSTUK TWEE

      Zoe duwde de deur van haar appartement met een zucht van verlichting open. Hier was haar toevluchtsoord, de plek waar ze zich kon ontspannen en zich niet hoefde voor te doen als iemand die voor anderen acceptabel was.

      Toen ze de lichten aandeed klonk er een zacht miauwtje uit de keuken, en Zoe liep er meteen heen nadat ze haar sleutels op het bijzettafeltje had gelegd.

      “Hoi Euler,” zei ze, terwijl ze zich voorover boog om een van haar katten achter de oren te kriebelen. “Waar is Pythagoras?”

      Euler, een grijze lapjeskat, miauwde slechts ter antwoord, en staarde naar het keukenkastje waar Zoe de zakken en blikken kattenvoer had staan.

      Zoe had geen vertaler nodig om dat te begrijpen. Katten waren lekker eenvoudig. De enige omgang die zij echt vereisten was eten, en af en toe een krabbeltje.

      Ze pakte een nieuw blik uit het kastje, opende die, en lepelde de inhoud in een bakje. Haar Burmese kat, Pythagoras, ving al gauw de geur op en kwam vanuit een ander deel van hun huis aangelopen.

      Zoe keek een tijdje naar hen terwijl ze zaten te eten, en vroeg zich af of ze graag een tweede mens erbij zouden willen om hen te verzorgen. Alleenstaand zijn betekende dat ze eten kregen wanneer zij thuiskwam, op welk tijdstip dat ook mocht zijn. Ze zouden ongetwijfeld prijs stellen op een wat regelmatiger schema – maar ze konden natuurlijk wel altijd achter de buurtmuizen aan als ze honger kregen. En als ze het zo zag, was Pythagoras een paar pondjes zwaarder geworden. Een beetje dieet mocht wel.

      Trouwens, Zoe stond niet bepaald op het punt in het huwelijksbootje te stappen – ten bate van de katten noch om enige andere reden. Ze had nog nooit een echte serieuze relatie gehad. Na de opvoeding die ze had doorstaan had ze zich er bijna in berust dat ze voorbestemd was tot haar dood alleen te blijven.

      Haar moeder was streng gelovig geweest, en dat betekende intolerant. Zoe had nooit iets in de bijbel kunnen vinden waarin stond dat je op dezelfde manier als alle andere mensen moest communiceren, en in linguïstische raadsels moest denken in plaats van in wiskundige formules, maar haar moeder had het daar desondanks in weten te lezen. Ze was ervan overtuigd geweest dat er iets mis was met haar dochter, iets zondigs.

      Zoe’s hand ging naar haar sleutelbeen, en maakte een omtrek van de lijn waar ooit een zilveren kruisje aan een zilveren ketting had gehangen. Gedurende de vele, lange jaren van haar jeugd had ze dat ding nooit af kunnen doen zonder van blasfemie te worden beschuldigd – ook niet bij het douchen of slapen.

      Niet dat er veel andere dingen waren die ze had kunnen doen zonder ervan beschuldigd te worden dat ze een kind van de duivel was.

      “Zoe,” zei haar moeder dan, terwijl ze een vinger heen en weer schudde en haar lippen opeenperste. “Je moet nu ophouden met die demonische logica. De duivel zit in jou, kind. Je moet hem verwerpen.”

      Demonische logica was, zo bleek het, wiskunde, en zeker als het aanwezig was in een kind van zes.

      Keer op keer bleef haar moeder erover doorgaan hoe anders ze was. Toen Zoe geen vriendjes werd met haar leeftijdsgenootjes op de kleuterschool en lagere school. Toen ze zich niet inschreef voor naschoolse clubs, op extra studie in wiskunde en exacte vakken na, en zelfs daar geen deel werd van een groepje, of vriendschappen sloot. Toen ze verhoudingen in het koken begreep zodra ze een keer haar moeder iets had zien bakken. Toen ze ontrafeld had wie van de kinderen in haar klas de sleutels van de juf had gestolen en verstopt, en waar deze verstopt moesten zijn, allemaal berekend uit afstanden en aanwijzingen, zei ze niets.

      Eigenlijk was er niet veel veranderd sinds die kleine, angstige zesjarige, die zo wanhopig haar moeder tevreden wilde stemmen, niet langer alle rare dingen die in haar hoofd opkwamen uitsprak, en deed alsof ze normaal was.

      Zoe schudde haar hoofd en probeerde haar aandacht weer naar het heden te verleggen. Dat was meer dan vijfentwintig jaar geleden. Het had geen zin er verder over na te denken.

      Ze keek uit haar raam naar de horizon van Bethesda, zoals altijd in de precieze richting van Washington, D.C. Ze had berekend welke kant ze op moest kijken op de dag dat ze het huurcontract had ondertekend, door middel van herkenningspunten op een lijn die haar de kompasrichting aanwezen. Er was niets politiek of patriottistisch aan; ze vond het gewoon leuk dat ze zo mooi achter elkaar stonden, in een perfecte lijn op de kaart.

      Buiten was het donker, en zelfs de lichten van de andere gebouwen rondom haar gebouw begonnen uit te gaan, een voor een. Het was laat; zo laat dat ze moest gaan doen wat ze moest doen en vervolgens haar bed in duiken.

      Zoe deed haar laptop aan en tikte rap haar wachtwoord in. Ze opende haar inbox om te kijken of ze nieuwe e-mail had. De laatste activiteit van haar dag. Er waren een paar die zo weg konden – junkmail, voornamelijk berichtjes over de uitverkoop van merken die ze nooit kocht en oplichterij van zogenaamde Nigeriaanse prinsen.

      Na het verwijderen van alle junkmail bleven er een paar over die ze kon lezen en dan verwijderen, boodschappen die geen antwoord vereisten. Updates van sociale media die ze nauwelijks bezocht, en nieuwsbrieven van websites die ze volgde.

      Eentje was iets interessanter. Een doorgestuurd bericht van haar datingwebsite. Een kort maar lief berichtje – een jongen die vroeg of ze een afspraakje met hem wilde maken. Zoe klikte verder naar zijn pagina en keek bedachtzaam naar zijn foto’s. Ze maakte snel een berekening van zijn werkelijke lengte, en was blijverrast dat dit inderdaad overeenkwam met wat hij in zijn personalia geschreven had. Misschien toch iemand met een vleugje oprechtheid.

      De volgende was zelfs nog intrigerender – desondanks voelde Zoe een sterke aandrang om het lezen even uit te stellen. Het kwam van haar mentor en voormalig docent, Dr. Francesca Applewhite. Ze kon voorspellen wat de doctor haar zou vragen nog voor ze het bericht gelezen had, en het zou haar behoorlijk tegenstaan.

      Zoe zuchtte en opende het bericht toch maar, zich berustend in het feit dat ze het maar het beste achter de rug kon hebben. Dr. Applewhite was geniaal, het soort mathematicus dat zij altijd had willen zijn tot ze besefte dat ze haar talenten als agent kon aanwenden. Francesca was de enige andere persoon die wist hoe het werkelijk zat met haar hersenen – de synesthesie die in haar hoofd aanwijzingen tot visuele getallen en daarna weer tot feiten maakte. De enige persoon die ze leuk vond en genoeg vertrouwde om mee te praten.

      Het was eigenlijk Dr. Applewhite geweest die haar op het pad van de FBI had geplaatst. Ze had veel aan haar te danken. Maar dat was niet waarom ze zoveel weerstand had tegen het lezen van het bericht.

      Hoi Zoe, stond in de e-mail geschreven.

Скачать книгу