Скачать книгу

ze Vincente. “Degenen die het sterkst lijken, hebben vaak de meeste beperkingen.”

      “En toch zijn jullie erin geslaagd om een mist te creëren die zich kilometers ver uitstrekt,” merkte Emeline op. Ze wist dat dat veel meer vereiste dan een beperkte macht. Veel meer.

      “Dat doen we samen,” zei Vincente. “Als je blijft, dan zal jij er waarschijnlijk ook aan bijdragen, Emeline.”

      Hij gebaarde naar de cirkel in het hart van het dorp, waar mensen op stenen zitjes zaten. Emeline kon het geknetter van kracht horen, ook al leek het of ze niet veel meer deden dan voor zich uit staren. Terwijl ze toekeek stond een van hen op. Uitgeput verliet hij de cirkel, waarna een andere dorpeling zijn plaats innam.

      Daar had Emeline niet aan gedacht. De meest machtige mensen verkregen hun kracht door energie van andere plekken te kanaliseren. Ze had gehoord over heksen die mensen hun levenskracht afnamen, terwijl Sophia kracht leek te putten uit het land zelf. Dat leek logisch, gezien wie ze was. Maar dit… dit was een heel dorp met begaafde mensen, die hun krachten kanaliseerden om meer te worden dan de som van hun delen. Hoeveel kracht zouden ze op die manier kunnen genereren?

      “Kijk, Cora,” zei ze wijzend. “Zij beschermen het hele dorp.”

      Cora staarde ernaar. “Dat is… kan iedereen dat?”

      “Iedereen met een vonkje kracht,” zei Vincente. “Als een normaal persoon het zou proberen, zou er of niets gebeuren, of…”

      “Of?” vroeg Emeline.

      “Hun levenskracht zou uit hen worden gezogen. Het is niet veilig om te proberen.”

      Emeline kon zien dat Cora zich daar ongemakkelijk bij voelde, maar dat leek gelukkig niet lang te duren. Ze had het te druk met om zich heen kijken, alsof ze probeerde te begrijpen hoe het allemaal werkte.

      “Kom,” zei Vincente. “Daar is een leeg huis.”

      Hij leidde hen naar een stenen huisje dat niet erg groot was, maar nog altijd ruim genoeg voor hen tweeën. De deur kraakte toen Vincente hem opendeed, maar Emeline wist dat dat wel gerepareerd kon worden. Als ze kon leren om een boot of een wagen te besturen, dan kon ze ook wel een deur leren repareren.

      “Wat gaan we hier doen?” vroeg Cora.

      Vincente glimlachte. “Jullie gaan hier wonen. Onze boerderijen leveren genoeg voedsel op en dat delen we met iedereen die meehelpt in het dorp. Mensen dragen bij wat ze bij kunnen dragen. Degenen die metaal of hout kunnen bewerken, doen dat om te bouwen of te verkopen. Degenen die kunnen vechten helpen mee om het dorp te beschermen of gaan jagen. We kunnen voor elk talent wel iets vinden.”

      “Ik heb mijn hele leven aristocraten opgemaakt voor feestjes,” zei Cora.

      Vincente haalde zijn schouders op. “Nou, ik weet zeker dat jij ook wel iets kunt vinden. En er zijn hier ook feestjes. Je vind je plekje wel.”

      “En wat als we weg willen?” vroeg Cora.

      Emeline keek om. “Waarom zou iemand hier weg wíllen? Jij niet, toch?”

      Toen deed ze het ondenkbare en dook zonder het te vragen in de gedachten van haar vriendin. Daar voelde ze twijfel, maar ook hoop dat het allemaal goed zou komen. Cora wílde wel blijven. Ze wilde alleen niet als een gekooid dier leven. Ze wilde zich niet gevangen voelen. Emeline kon dat wel begrijpen en ze ontspande zich. Cora zou blijven.

      “Ik wil niet weg,” zei Cora, “maar… ik moet zeker weten dat dit niet allemaal een truc is, of een soort van gevangenis. Ik wil niet nog een keer mijn vrijheid opgeven.”

      “Dat doe je niet,” zei Vincente. “We hopen dat je blijft, maar als je ervoor kiest om te vertrekken dan vragen we je alleen om onze geheimen te bewaren. Die geheimen beschermen Steenhuis, nog meer dan de mist, nog meer dan onze krijgers. Goed, ik laat jullie alleen zodat jullie kunnen bijkomen. Als jullie klaar zijn, kom dan naar het ronde huis in het midden van het dorp. Flora runt de eetzaal en er is genoeg eten voor jullie.”

      Hij vertrok en Emeline en Cora bekeken hun nieuwe huisje.

      “Het is klein,” zei Emeline. “Ik weet dat je gewend bent aan een paleis.”

      “Ik sliep in welke hoek van het paleis ik dan ook kon vinden,” merkte Cora op. “Vergeleken met een voorraadkast of lege nis is dit enorm. Maar het heeft wel werk nodig.”

      “Dat moet ons wel lukken,” zei Emeline, die al volop mogelijkheden zag. “We zijn half het koninkrijk doorgereisd. We kunnen vast wel een huisje leefbaar maken.”

      “Denk je dat Kate of Sophia hier ooit zullen komen?” vroeg Cora.

      Emeline had zich hetzelfde afgevraagd. “Ik denk dat Sophia het druk zal hebben in Ishjemme,” zei ze. “Met een beetje geluk heeft ze haar familie gevonden.”

      “En jij hebt de jouwe gevonden, soort van,” zei Cora.

      Dat was waar. De mensen hier waren dan wel geen bloedverwanten, maar ze voelden wel als familie. Ze hadden dezelfde haat ervaren, dezelfde drang om zich te verbergen. Er hier konden ze er voor elkaar zijn. Emeline had nog nooit iets gehad dat dichter in de buurt kwam van een familie.

      En Cora was ook familie. Emeline wilde niet dat ze dat vergat.

      Emeline knuffelde haar. “Dit kan voor ons beide een familie zijn, denk ik. Een plek waar we allebei vrij kunnen zijn. Een plek waar we allebei véílig kunnen zijn.”

      “Het idee van veilig zijn bevalt me wel,” zei Cora.

      “Het idee dat we niet meer op zoek hoeven bevalt míj wel,” antwoordde Emeline. Ze had er inmiddels wel genoeg van om altijd maar onderweg te zijn. Ze keek omhoog. “We hebben een dak boven ons hoofd.” Na zo lang gereisd te hebben, leek dat een luxe.

      “We hebben een dak boven ons hoofd,” stemde Cora in. “En een familie.

      Het voelde vreemd dat ze het eindelijk konden uitspreken. Het was genoeg. Meer dan genoeg.

      HOOFDSTUK VIER

      Weduwe Koningin Mary van het Huis van Flamberg zat in haar ontvangstruimte en worstelde om haar woede in bedwang te houden. Woede om de vernedering van de afgelopen vierentwintig uur, woede om de manier waarop haar lichaam haar verraadde en haar bloed liet ophoesten in haar kanten handdoek. En bovenal woede om haar zoons, die niet deden wat hen gevraagd werd.

      “Prins Rupert, uwe majesteit,” kondigde een bediende aan. Haar oudste zoon walste de ruimte binnen en zag eruit alsof hij lof verwachtte voor wat hij had gedaan.

      “Wilt u me feliciteren met mijn overwinning, moeder?” zei Rupert.

      De Weduwe sprak op een ijzige toon. Dat was het enige dat haar ervan weerhield om tegen hem te schreeuwen. “Het is gebruikelijk om te buigen.”

      Dat was in elk geval genoeg om Rupert op te doen kijken. Hij staarde haar aan met een mengeling van schrik en angst, waarna hij kort naar haar boog. Mooi. Hij moest weten dat zij nog altijd degene was die hier regeerde. Dat leek hij de laatste dagen vergeten te zijn.

      “Dus je wilt dat ik je feliciteer, begrijp ik dat goed?” vroeg de Weduwe.

      “Ik heb gewonnen!” zei Rupert. “Ik heb de invasie teruggedrongen. Ik heb het koninkrijk gered.”

      Hij deed het klinken alsof hij een ridder was die net was teruggekeerd van een belangrijke queeste. Nou, die dagen waren allang vervlogen.

      “Door je eigen roekeloze plan te volgen in plaats van wat we hadden afgesproken,” zei de Weduwe.

      “Het heeft gewerkt!”

      De Weduwe deed haar best om zichzelf te beheersen, in elk geval voor nu. Al werd dat met de seconde lastiger.

      “En jij denkt dat de strategie die ik koos niet gewerkt zou hebben?” wilde ze weten. “Jij denkt dat ze niet door onze verdediging waren gebroken? Jij denkt dat ik trots moet zijn op de slachtpartij dat je veroorzaakt hebt?”

      “Een slachtpartij van vijanden, en van degenen die weigerden te vechten,” antwoordde Rupert. “Denkt u dat ik de verhalen niet heb gehoord over wat ú heeft gedaan, moeder?

Скачать книгу