Скачать книгу

de gouden rijtuigen in de zon, als zilverrugvissen die uit het water opsprongen. Toen hij er twaalf had geteld, kon hij niet langer meer wachten. Zijn hart bonsde in zijn borstkas. Voor de eerste keer in zijn leven liet hij zijn kudde achter. Hij draaide zich om en stormde de heuvel af, vastberaden om niet te stoppen voordat hij zichzelf bekend had gemaakt.

      *

      Thor stopte nauwelijks om op adem te komen terwijl hij de heuvels af vloog, tussen de bomen door. Hij werd geschramd door takken, maar het kon hem niet schelen. Hij bereikte een open plek en zag zijn dorp zich beneden zich uitstrekken: een slaperig provinciestadje, met witte huizen van klei met rieten daken. Er woonden enkele tientallen families. Rook steeg op uit de schoorstenen, want de meesten waren vroeg op en bezig met het bereiden van hun ochtendmaal. Het was een idyllische plek, net ver genoeg—een hele dag rijden—van het Koninklijk Hof om voorbijgangers om afstand te houden. Het was slechts een boerendorpje aan de rand van de Ring, een onopvallende schakel in het rad van het Westelijk Koninkrijk.

      Thor stormde het laatste stuk naar beneden, het dorpsplein op, terwijl hij een dikke stofwolk achter zich liet. Kippen en honden doken uiteen om hem te ontwijken, en een oude vrouw, die voor haar huis gehurkt zat bij een ketel met kokend water, siste naar hem.

      “Rustig aan, jongen!” krijste ze toen hij voorbij rende, en een wolk stof in haar vuur deed belanden.

      Maar Thor zou niet vertragen—niet voor haar, niet voor wie dan ook. Hij dook een zijstraat in, en nog één, door de kronkelende straatjes die hij zo goed kende, tot hij zijn huis bereikte.

      Het was een kleine, onopvallende woning, net als alle anderen, met witte muren van klei en een hoekig, rieten dak. Zoals bij de meeste huisjes was de enige kamer opgedeeld, zijn vader sliep aan één kant, zijn drie broers aan de andere; maar niet zoals alle anderen was er een klein kippenhok aan de achterkant van het huis. Daar sliep Thor. In het begin had hij bij zijn broers geslapen; maar in de loop der jaren waren zij groter en gemener geworden en lieten ze hem geen ruimte meer. Dit had Thor gekwetst, maar nu genoot hij van zijn eigen plekje, en was hij liever bij hen uit de buurt. Het was voor hem slechts de bevestiging dat hij inderdaad de uitgewezene van zijn familie was.

      Thor barstte zonder te stoppen door zijn voordeur heen.

      “Vader!” schreeuwde hij, snakkend naar adem. “De Zilveren! Ze komen eraan!”

      Zijn vader en drie broers die, reeds gekleed in hun beste gewaden, over de ontbijttafel gebogen zaten, sprongen op bij zijn woorden. Ze vlogen langs hem, langs zijn schouders stotend terwijl ze het huis uit renden, de weg op.

      Thor volgde hen naar buiten en ging bij hen staan, terwijl ze naar de horizon tuurden.

      “Ik zie niemand,” antwoordde Drake, de oudste, in zijn diepe stem. Met zijn brede schouders, zijn kortgeknipte haar, zijn bruine ogen en de dunne, afkeurende grijns om zijn lippen, keek hij nors op Thor neer.

      “Ik ook niet,” echode Dross, die, een jaar jonger dan Drake, altijd zijn kant koos.

      “Ze komen!” schoot Thor terug. “Ik zweer het!”

      Zijn vader draaide zich naar hem om en greep hem stevig bij zijn schouders.

      “En hoe weet je dat?” wilde hij weten.

      “Ik heb ze gezien.”

      “Hoe? Waar vandaan?”

      Thor aarzelde; zijn vader had hem te pakken. Hij wist natuurlijk dat de top van de heuvel de enige plek waar Thor hen had kunnen zien. Nu wist Thor niet hoe hij moest reageren.

      “Ik... heb de heuvel beklommen—”

      “Met de kudde? Je weet dat ze niet zo ver mogen.”

      “Maar vandaag was anders. Ik moest het zien.”

      Zijn vader keek boos naar beneden.

      “Ga direct naar binnen, haal de zwaarden van je broers en poets de scheden, zodat ze er op hun best uitzien voor de mannen van de koning arriveren.”

      Zijn vader, die klaar met hem was, draaide zich om naar zijn broers, die midden op de weg stonden en voor zich uit keken.

      “Denk je dat ze ons zullen kiezen?” vroeg Durs, de jongste van de drie.

      “Het zouden dwazen zijn als ze dat niet deden,” zei zijn vader. “Ze hebben te weinig mannen dit jaar. Ze hebben een slechte oogst gehad—anders zouden ze de moeite niet nemen om hier heen te komen. Sta rechtop, jullie drie, hou je kin omhoog en je borst vooruit. Kijk hen niet direct in de ogen, maar kijk ook niet weg. Wees sterk en zelfverzekerd. Toon geen zwakte. Als je bij de Krijgsmacht van de Koning wil, moet je je gedragen alsof je er al bij zit.”

      “Ja, vader,” antwoordden zijn drie zoons in koor, terwijl zij zich opstelden.

      Hij draaide zich om en keek weer naar Thor.

      “Wat doe jij nog hier?” vroeg hij. “Naar binnen!”

      Thor stond daar, verscheurd. Hij wilde niet ongehoorzaam zijn, maar hij moest met zijn vader spreken. Zijn hart bonsde terwijl hij nadacht. Hij besloot dat het beter was om te gehoorzamen, de zwaarden te brengen, en daarna zijn vader te confronteren. Meteen weigeren om te gehoorzamen zou niet helpen.

      Thor stormde het huis in, eruit door de achterdeur en naar het schuurtje met de wapens. Hij vond de drie zwaarden van zijn broers, stuk voor stuk schitterende exemplaren, bekroond met de mooiste zilveren gevesten, kostbare geschenken waar zijn vader jarenlang voor had moeten zwoegen. Hij greep de drie zwaarden, zoals altijd verrast door hun gewicht, en rende weer terug.

      Hij sprintte naar zijn broers, gaf elk van hen hun zwaard, en draaide zich om naar zijn vader.

      “Wat, niet gepoetst?” liet Drake zich ontvallen.

      Zijn vader draaide zich afkeurend naar hem om, maar voor hij iets kon zeggen sprak Thor:

      “Vader, alsjeblieft. Ik moet met je praten!”

      “Ik zei dat je de zwaarden moest—”

      “Alsjeblieft, vader!”

      Zijn vader keek hem aandachtig aan. Hij moest de ernst op Thor’s gezicht gezien hebben, want uiteindelijk zei hij, “Nou?”

      “Ik wil naar de Selectie. Met de anderen. Voor de Krijgsmacht.”

      Het gelach van zijn broers rees achter hem op en hij voelde zijn gezicht rood worden.

      Maar zijn vader lachte niet; integendeel, zijn frons werd alleen maar dieper.

      “Is dat zo?” vroeg hij.

      Thor knikte heftig.

      “Ik ben veertien. Ik kom in aanmerking.”

      “De grens is veertien,” zei Drake minachtend. “Als ze jou zouden nemen, zou je de jongste zijn. Denk je echt dat ze jou zouden kiezen over iemand als ik, vijf jaar ouder dan jij?”

      “Je bent onbeschaamd,” zei Durs. “Dat ben je altijd al geweest.”

      Thor draaide zich naar hen om. “Ik vraag het niet aan jullie,” zei hij.

      Hij draaide zich om naar zijn vader, die nog steeds een diepe frons op zijn voorhoofd had.

      “Vader, alsjeblieft,” zei hij. “Geef me een kans. Dat is alles wat ik vraag. Ik weet dat ik jong ben, maar ik zal mezelf bewijzen.”

      Zijn vader schudde zijn hoofd.

      “Je bent geen soldaat, jongen. Je bent niet als je broers. Je bent een herder. Jouw leven is hier. Bij mij. Je zult je taken doen en je zult ze goed doen. Je moet niet teveel dromen. Accepteer je leven, en leer ervan te houden.”

      Thor voelde zijn hart breken en zag zijn leven voor zijn ogen in elkaar storten.

      Nee, dacht hij. Dit kan niet waar zijn.

      “Maar vader—”

      “Stilte!” schreeuwde hij, zijn stem zo schel dat het als een mes door de lucht sneedt. “Het is genoeg geweest. Daar

Скачать книгу