Скачать книгу

bij de gewonden zou aantreffen—of erger, bij de doden. Ze wist niet of ze verder zou kunnen gaan als dat het geval was.

      Ze was vastberaden om hem te vinden. Ze was al zo ver gekomen, en ze zou niet terugkeren tot ze zijn lot wist.

      “Ik heb nog geen teken van Godfrey gezien,” zei Illepra, terwijl ze tegen wat steentjes aantrapte.

      Illepra had vrijwel onophoudelijk over Godfrey gesproken sinds ze waren vertrokken, en ze was overduidelijk gek op hem.

      “Ik ook niet,” zei Selese.

      Het was een steeds terugkerende dialoog tussen de vrouwen, die beiden verliefd waren op de twee broers.

      Reece en Godfrey, twee broers die onmogelijk meer van elkaar hadden kunnen verschillen. Selese begreep niet wat Illepra in Godfrey zag. Hij kwam op haar over als een dronkaard, een gekke man, iemand die ze niet serieus kon nemen. Hij was grappig, en zeker gevat. Maar hij was niet het toonbeeld van de man die Selese wilde. Selese wilde een man die oprecht, serieus en intens was. Ze verlangde naar een man die ridderlijk en eervol was. Reece was die man voor haar.

      “Ik weet gewoon niet hoe hij dit alles overleefd zou kunnen hebben,” zei Illepra verdrietig.

      “Je houdt van hem, nietwaar?” vroeg Selese.

      Illepra liep rood aan en keek weg.

      “Ik heb nooit iets gezegd over liefde,” zei ze defensief. “Ik maak me alleen zorgen om hem. We zijn slechts vrienden.”

      Selese glimlachte.

      “Is dat zo? Waarom heb je het dan de hele tijd over hem?”

      “Is dat zo?” vroeg Illepra verrast. “Dat had ik niet door.”

      “Ja, constant.”

      Illepra haalde haar schouder op en zweeg even.

      “Ik denk dat hij onder mijn huid is gekropen. Hij maakt me zo boos soms. Ik sleep hem constant de tavernes uit. Hij belooft me elke keer dat hij niet meer terug gaat. Maar hij doet het altijd. Het is frustrerend. Ik zou hem in elkaar slaan als ik kon.”

      “Is dat waarom je hem zo graag wil vinden?” vroeg Selese. “Om hem in elkaar te slaan?”

      Nu was het Illepra’s beurt om te glimlachen.

      “Misschien niet,” zei ze. “Misschien wil ik hem ook gewoon een knuffel geven.”

      Ze liepen om een heuvel heen en kwamen een soldaat tegen, een Silesiaan. Hij lag kreunend onder een boom, en zijn been was duidelijk gebroken. Selese kon dat met haar getrainde oog al vanaf een afstandje zien. Vlakbij stonden twee paarden aan de boom vastgebonden.

      Ze haastten zich naar hem toe.

      Terwijl Selese zich om zijn wond bekommerde, een diepe snee in zijn dijbeen, kon ze het niet helpen om de vraag te stellen die ze aan elke levende soldaat had gesteld die ze was tegengekomen:

      “Heeft u iemand van de Koninklijke familie gezien?” vroeg ze. “Heeft u Reece gezien?”

      Alle andere soldaten hadden hun hoofd geschud, en Selese was inmiddels zo gewend aan teleurstelling dat ze een negatief antwoord verwachtte.

      Maar tot haar verassing knikte de soldaat bevestigend.

      “Ik heb niet met hem gereden, maar ik heb hem gezien, ja, mijn vrouwe.”

      Haar ogen begonnen te glimmen van opwinding en hoop.

      “Leeft hij nog? Is hij gewond? Weet u waar hij is?” vroeg ze, en haar hart begon sneller te slaan. Ze kneep de man in zijn pols.

      Hij knikte.

      “Ja. Hij is op een speciale missie. Om het Zwaard terug te halen.”

      “Welk zwaard?”

      “Het Zwaard van het Lot, natuurlijk.”

      Ze staarde hem verbijsterd aan. Het Zwaard van het Lot. Het zwaard van de legende.

      “Waar?” vroeg ze wanhopig. “Waar is hij?”

      “Hij is naar de Oostelijke Oversteek vertrokken.”

      De Oostelijke Overstreek, dacht Selese. Dat was ver, zo ver. Ze zouden het nooit te voet kunnen bereiken. Niet op dit tempo. En als Reece daar was, dan was hij waarschijnlijk in gevaar. Hij had haar nodig.

      Terwijl ze de soldaat verzorgde, wierp ze een blik op de twee paarden die aan de boom waren vastgebonden. Gezien het gebroken been van de man, zou hij ze niet kunnen bereiden. De twee paarden hadden geen nut voor hem. En als niemand voor hen zou zorgen, zouden ze sterven.

      De soldaat zag haar kijken.

      “Neem ze, vrouwe,” bood hij aan. “Ik zal ze niet nodig hebben.”

      “Maar ze zijn van u,” zei ze.

      “Ik kan ze niet berijden. Niet zo. U heeft er meer aan. Neem ze, en vindt Reece. Het is een lange reis vanaf hier, en te voet is het niet te doen. U heeft me geweldig geholpen. Ik zal hier niet sterven. Ik heb voedsel en water voor drie dagen. De mannen zullen me komen halen. Er komen hier geregeld patrouilles langs. Neem ze mee, en ga.”

      Selese pakte zijn pols vast, overspoeld door dankbaarheid. Ze wendde zich vastberaden tot Illepra.

      “Ik moet Reece vinden. Het spijt me. Er zijn hier twee paarden. Jij kunt de andere nemen. Ik moet naar de Oostelijke Oversteek. Het spijt me, maar ik moet je verlaten.”

      Selese besteeg één van de paarden, en was verrast toen Illepra naar haar toerende en het andere paard besteeg. Illepra haalde uit met haar korte zwaard en sneed het touw door dat de paarden aan de boom bond.

      Ze draaide zich om naar Selese en glimlachte.

      “Dacht je nu echt dat ik je alleen zou laten gaan, na alles wat we hebben meegemaakt?” vroeg ze.

      Selese glimlachte. “Blijkbaar niet,” antwoordde ze.

      Ze spoorden hun paarden aan en gingen er vandoor, naar het oosten. Naar Reece.

      HOOFDSTUK NEGEN

      Gwendolyn boog haar hoofd tegen de wind en de sneeuw terwijl ze door een eindeloze witte wereld heen liep. Alistair, Steffen en Aberthol liepen naast haar, Krohn aan haar voeten. Ze hadden al uren gelopen sinds ze het Ravijn waren overgestoken en de Onderwereld hadden betreden, en Gwen was uitgeput. Haar spieren deden zeer en er schoten pijnsteken in haar buik elke keer dat de baby bewoog. De wereld was wit, en het sneeuwde onophoudelijk, en de horizon bood geen hoop. Er was niets dat de eentonigheid van het landschap doorbrak; Gwen had het gevoel alsof ze naar het einde van de aarde liep.

      Het leek ook steeds kouder te worden, en ondanks haar vachten voelde Gwendolyn de kou tot op haar botten. Ze had al geen gevoel meer in haar anderen.

      Ze keek en zag dat de anderen ook rilden van de kou, en ze begon zich af te vragen of ze niet een grote fout had begaan door hier te komen. Zelfs als Argon hier was, hoe zouden ze hem dan ooit kunnen vinden? Er was geen spoor, geen pad, en Gwen voelde zich steeds wanhopiger worden omdat ze geen flauw idee had waar ze heen gingen. Het enige dat ze wist was dat ze steeds verder weg gingen van het Ravijn, steeds verder naar het noorden. En zelfs als ze Argon zouden vinden, konden ze hem dan bevrijden? Kon hij zelfs bevrijd worden?

      Gwen wist dat ze een plek had betreden die niet bedoeld was voor mensen, een bovennatuurlijk plek voor tovenaars en druïdes en mysterieuze krachten die ze niet begreep. Ze had het gevoel alsof ze zich op verboden terrein begaven.

      Конец ознакомительного фрагмента.

      Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

      Прочитайте эту книгу целиком, купив полную

Скачать книгу