Скачать книгу

was om om één van zijn zelfingenomen grappen te lachen, veraste haar: hij schudde slechts zijn hoofd.

      “Het ziet er niet goed uit, mijn vrouwe,” zei hij somber.

      “Wat bedoel je?” wilde ze weten. Haar hart bonsde.

      “Hij heeft wat slecht bier gedronken,” zei een lange, slanke man die ze herkende als Fulton, Godfreys andere drinkmaatje. “Hij is gisteravond laat neergegaan. Is niet meer opgestaan.”

      “Leeft hij nog?” vroeg ze in paniek, terwijl ze Akorths pols greep.

      “Nauwelijks,” antwoordde hij, terwijl hij naar beneden keek. “Hij heeft het zwaar. Ongeveer een uur geleden kon hij niet eens meer praten.”

      “Waar is hij?” wilde ze weten.

      “Achter, juffrouw,” zei de barman, die over de bar leunde terwijl hij een bierpul afdroogde. Hij zag er ook somber uit. “En ik hoop dat u een plan heeft voor hem. Ik kan geen lijk hebben in mijn zaak.”

      Gwen veraste zichzelf. Ze trok een kleine dolk tevoorschijn, leunde naar voren en hield de punt tegen de keel van de barman aan.

      Hij slikte en keek haar geschokt aan.

      “Ten eerste,” zei ze, “dit is geen zaak—het is een druipend gat, en eentje die met door de Koninklijke wachters met de grond gelijk zal worden gemaakt als je nog één keer op zo’n manier tegen me praat. Je kunt beginnen met me aan te spreken als mijn vrouwe.”

      Gwen was buiten zichzelf van woede, en was verast door de kracht die haar overviel; ze had geen idee waar die vandaan kwam.

      De barman slikte.

      “Mijn vrouwe,” herhaalde hij.

      Gwen hield de dolk tegen zijn keel.

      “Ten tweede, mijn broer zal niet sterven—en zeker niet hier. Zijn lijk zou jouw zaak veel meer eer aandoen dan enige levende ziel die hier ooit is geweest. En als hij wel sterft, kun je er op rekenen dat jij beschuldigd wordt.”

      “Maar ik heb niets verkeerd gedaan, mijn vrouwe!” smeekte hij. “Het was hetzelfde bier dat ik alle anderen heb geserveerd!”

      “Iemand moet het vergiftigd hebben,” voelde Akorth toe.

      “Dat zou iedereen geweest kunnen zijn,” zei Fulton.

      Gwen liet langzaam haar dolk zakken.

      “Breng me naar hem toe. Nu!” beval ze.

      De barman liet nederig zijn hoofd zakken, draaide zich om en haastte zich door een zijdeur achter de bar. Gwen, Akorth en Fulton volgden hem.

      Gwen ging de kleine ruimte achterin de taverne binnen en hoorde zichzelf naar adem snakken terwijl ze haar broer, Godfrey, op zijn rug op de grond zag liggen. Ze had hem nog nooit zo bleek gezien. Hij leek op het randje van de dood te balanceren. Het was allemaal waar.

      Gwen rende haar hem toe en knielde naast hem neer. Ze pakte zijn hand vast en voelde hoe koud en klam die was. Hij reageerde niet. Zijn hoofd lag op de grond. Hij was ongeschoren en zijn vette haar plakte tegen zijn voorhoofd. Maar ze voelde een pols, en hoewel hij zwak was, was hij voelbaar; en ze zag zijn borst omhoog gaan bij iedere ademhaling. Hij leefde nog.

      Plotseling voelde ze een enorme woede in zich opwellen.

      “Hoe kon je hem hier zo achterlaten?” schreeuwde ze naar de barman. “Mijn broer, een lid van de Koninklijke familie, alleen achtergelaten als een hond op de grond, terwijl hij stervende is?”

      De barman slikte. Hij zag er nerveus uit.

      “Wat had ik anders moeten doen, mijn vrouwe?” vroeg hij onzeker. “Dit is geen ziekenhuis. Iedereen zei dat hij praktisch dood was, en—”

      “Hij is niet dood!” schreeuwde ze. “En jullie twee,” zei ze, terwijl ze zich tot Akorth en Fulton wendde, “wat voor vrienden zijn jullie? Zou hij jullie zo hebben achtergelaten?”

      Akorth en Fulton wisselden een angstige blik uit.

      “Vergeef mij,” zei Akorth. “De dokter kwam afgelopen nacht. Hij keek naar hem en zei dat hij stervende was—en dat hij niet lang meer zou hebben. Ik dacht niet dat er nog iets gedaan zou kunnen worden.”

      “We zijn het grootste gedeelte van de nacht bij hem gebleven, mijn vrouwe,” voegde Fulton toe, “aan zijn zijde. We namen net even pauze, we hebben een drankje gedaan om ons verdriet te verdrinken, en toen kwam u binnen en—”

      Gwen haalde woedend uit en sloeg de bierpullen uit hun handen. Ze vielen op de vloer uiteen, en het bier spatte alle kanten op. Geschokt keken ze naar haar op.

      “Jullie twee, pak elk één kant van hem,” beval ze koel, terwijl ze opstond. “Jullie zullen hem hier wegdragen. Jullie zullen me door het Koninklijk Hof volgen tot we de Koninklijke Genezer bereiken. Mijn broer zal een kans op echt herstel krijgen, en hij zal niet op sterven na dood worden achtergelaten wegens de verklaring van een of andere idiote dokter.

      “En jij,” voegde ze toe, terwijl ze zich tot de barman wendde. “Als mijn broer dit overleefd en hij hier terugkomt, en jij waagt het om hem een drankje te serveren, zal ik er persoonlijk op toezien dat je in de kerker wordt gegooid en dat je er nooit meer uitkomt.”

      De barman schuifelde nerveus heen en weer en boog beschaamd zijn hoofd.

      “Bewegen!” schreeuwde ze.

      Akorth en Fulton schrokken, en kwamen in actie. Gwen haastte zich de kamer uit, de twee achter haar aan terwijl ze haar broer droegen. Ze volgden haar de bar uit, het daglicht in.

      Ze haastten zich door de drukke achterafstraatjes van het Koninklijk Hof, en Gwen kon alleen maar bidden dat het niet te laat zou zijn.

      HOOFDSTUK DRIE

      Thor galoppeerde over de stoffige velden in de uithoeken van het Koninklijk Hof, met Reece, O’Connor, Elden en de tweeling naast hem, inclusief Krohn, en Kendrick, Kolk, Brom, en tientallen anderen van de Krijgsmacht en de Zilveren bij hen, een enorm leger op weg naar de McClouds. Ze reden als één, vastberaden om de stad te bevrijden. Het geluid van de paardenhoeven was oorverdovend. Ze hadden al de hele dag gereden, en de tweede zon stond hoog in de lucht. Thor kon nauwelijks geloven dat hij nu tussen deze geweldige krijgers in reed, op zijn eerste militaire missie. Hij had het gevoel dat ze hem nu als één van hen hadden geaccepteerd. De gehele Krijgsmacht was opgeroepen als reserve, en zijn strijdbroeders reden om hem heen. Zij werden gevolgd door duizenden soldaten van het leger van de koning. Thor voelde zich, voor het eerst in zijn leven, deel van iets dat groter was dan hij zelf.

      Thor had ook een gevoel van doelgerichtheid. Hij voelde dat hij nodig was. Zijn medeburgers werden bedreigd door de McClouds, en het was aan dit leger om hen te bevrijden, om zijn mensen te redden van een afschuwelijk lot. Het belang van wat ze aan het doen waren woog als een levend iets op zijn schouders—en hij voelde zich levend.

      Thor voelde zich veilig in het gezelschap van al deze mannen, maar hij was ook bezorgd: dit was een leger van echte mannen, maar dat betekende ook dat ze het straks tegen een leger van echte mannen moesten opnemen. Echte, geharde krijgers. Deze keer was het op leven en dood, en er stond meer op het spel dan ooit tevoren. Terwijl hij reed, reikte hij instinctief naar beneden en voelde zich gerustgesteld door de aanwezigheid van zijn vertrouwde slinger en zijn nieuwe zwaard. Hij vroeg zich af of het tegen het einde van de dag besmeurd zou zijn met bloed. Of dat hij zelf gewond zou zijn.

      Plotseling liet hun leger een luide kreet uit, luider nog dan de hoeven van de paarden. Aan de horizon spotten zij voor het eerst de overvallen stad. Zwarte rook rees in grote wolken omhoog, en het MacGil leger spoorde hun paarden aan. Ook Thor dreef zijn paard aan, in een poging bij te blijven terwijl zij hun zwaarden trokken, hun wapens hieven, en met een dodelijke intentie op de stad af stormden.

      Het enorme leger brak uiteen in kleinere groepen. In Thors groep reden tien soldaten, leden van de Krijgsmacht, zijn vrienden, en nog een paar anderen die hij niet kende. Aan het hoofd reed één van

Скачать книгу