Скачать книгу

voorzichtig haar linkerhand op te tillen. Die bewoog niet.

      “De lijkstijfheid is nog niet verdwenen,” zei agent Spelbren tegen Bill en hij hurkte aan de andere kant van het lichaam. “Niet langer dan vierentwintig uur dood.”

      “Wat is er met haar ogen?” vroeg Spelbren.

      “Wijd open genaaid met zwart draad,” antwoordde hij, zonder de moeite te nemen om beter te kijken.

      Spelbren staarde hem vol ongeloof aan.

      “Kijk zelf maar,” zei Bill.

      Spelbren tuurde naar de ogen. “Jezus,” mompelde hij stilletjes.

      Het viel Bill op dat hij niet walgend terugweek. Bill waardeerde dat. Hij had met andere agenten gewerkt – van wie sommigen zelfs geroutineerde veteranen zoals Spelbren – die nu allang over hun nek gegaan zouden zijn.

      Bill had nog nooit met hem samengewerkt. Spelbren was voor deze zaak vanuit een kantoor in Virginia opgeroepen. Het was Spelbrens idee geweest om iemand van de eenheid Gedragsanalyse in Quantico erbij te halen. Daarom was Bill hier.

      Slimme actie, dacht Bill.

      Bill kon zien dat Spelbren maar een paar jaar jonger was dan hij. Toch had hij een verweerd, doorleefd uiterlijk dat hem wel aanstond.

      “Ze heeft contactlenzen in,” merkte Spelbren op.

      Bill keek beter. Hij had gelijk. Een griezelig, kunstmatig blauw dat hem de andere kant op liet kijken. Het was koel hier bij de beek zo laat in de ochtend, maar de ogen waren in hun kassen teruggezonken. Het zou lastig worden om het exacte tijdstip van overlijden te bepalen. De enige zekerheid die Bill had, was dat het lichaam ergens gedurende de nacht hierheen gebracht was en zorgvuldig was gepositioneerd.

      Hij hoorde vlakbij een stem.

      “Verdomde agenten.”

      Bill keek op naar de drie plaatselijke agenten die een paar meter verderop stonden. Ze stonden nu onhoorbaar te fluisteren, dus Bill wist dat het de bedoeling was dat hij die twee woorden zou horen. Ze kwamen uit Yarnell en ze waren duidelijk niet blij dat de FBI was komen opdagen. Ze dachten dat ze dit wel alleen aan zouden kunnen.

      De hoofdboswachter van Mosby State Park had daar anders over gedacht. Hij was niet meer gewend dan vandalisme, afval en illegaal vissen en jagen en hij wist dat de plaatselijke agenten van Yarnell niet bekwaam genoeg waren om dit af te handelen.

      Bill had de reis van bijna tweehonderd kilometer per helikopter afgelegd, zodat hij kon er zijn voordat het lichaam verplaatst werd. De piloot was naar de coördinaten van een weiland op een nabijgelegen heuveltop gevlogen, waar de boswachter en Spelbren hem hadden getroffen. De boswachter had een paar kilometer over een zandweg gereden en toen ze gestopt waren, kon Bill van de weg de plek van de moord zien. Het was maar een klein stukje naar beneden vanaf de beek.

      De agenten die ongeduldig een eindje verderop stonden te wachten, hadden de plaats delict al bekeken. Bill wist precies wat ze dachten. Ze wilden deze zaak zelf oplossen; een paar FBI-agenten was wel het laatste dat ze wilden zien.

      Sorry, rednecks, dacht Bill, maar dit gaat jullie pet te boven.

      “De sheriff denkt dat het mensenhandel is,” zei Spelbren. “Hij heeft het mis.”

      “Waarom zeg je dat?” vroeg Bill. Hij wist het antwoord zelf wel, maar hij wilde weten hoe het brein van Spelbren werkte.

      “Ze is in de dertig, niet zo heel erg jong,” zei Spelbren. “Striae, dus ze heeft minstens één kind gekregen. Niet het type dat doorgaans gebruikt wordt bij mensenhandel.”

      “Je hebt gelijk,” zei Bill.

      “Maar hoe zit het met die pruik?”

      Bil schudde zijn hoofd. “Haar hoofd is geschoren,” antwoordde hij, “dus waar de pruik ook voor bedoeld was, het was niet om haar haarkleur te veranderen.”

      “En de roos?” vroeg Spelbren. “Een boodschap?”

      Bill bestudeerde de bloem. “Goedkope kunstbloem,” antwoordde hij. “Het soort dat je in iedere goedkope winkel kunt vinden. We zullen het natrekken, maar ik denk niet dat we iets zullen vinden.”

      Spelbren bekeek hem, zichtbaar onder de indruk.

      Bill twijfelde of er ook maar iets was waar ze wat aan zouden hebben. De moordenaar was te doelgericht, te planmatig. Dit hele tafereel was opgezet met een bepaalde zieke stijl die hem nerveus maakte.

      Hij zag dat de plaatselijke agenten stonden te trappelen om dichterbij te komen, zodat ze dit konden afronden. Er waren al foto’s gemaakt, en het lichaam kon ieder moment weggehaald worden. Bill stond op en zuchtte. Zijn benen voelden stijf. Hij begon langzamer te worden met zijn veertig jaar, in elk geval een beetje.

      “Ze is gemarteld,” observeerde hij en hij ademde verdrietig uit. “Kijk maar naar al die snijwonden. Sommige waren al aan het genezen.” Hij schudde verbeten zijn hoofd. “Iemand heeft haar dagenlang bewerkt voordat het met dat lint afgemaakt werd.”

      Spelbren zuchtte. “De dader was ergens pisnijdig over,” zei hij.

      “Hé, wanneer gaan we het hier afronden?” riep een van de agenten.

      Bill keek hun richting op en zag dat ze heen en weer stonden te schuifelen. Twee van hen stonden stilletjes te mopperen. Bill wist dat het werk hier al klaar was, maar dat zei hij niet. Hij liet die stommelingen liever nog wat wachten en gissen.

      Hij draaide zich langzaam om en nam de omgeving in zich op. Het was dichtbebost, allemaal dennenbomen en cederbomen en een heleboel struikgewas. De beek zocht zich kabbelend een weg door het serene landschap naar de dichtstbijzijnde rivier. Zelfs nu, midden in de zomer, zou het hier niet erg heet worden, dus het lichaam zou niet meteen ontbinden. Toch was het verstandig om het hier snel weg te halen en naar Quantico te sturen. Onderzoekers zouden het daar willen onderzoeken terwijl het nog redelijk vers was. De lijkwagen was op de zandweg aangekomen en stond achter de politieauto te wachten.

      De weg was niets meer dan evenwijdige bandensporen door het bos. Het was bijna zeker dat de moordenaar hierlangs gereden was. Hij had het lichaam langs een smal pad naar deze plek gedragen, het gepositioneerd en was toen weggegaan. Hij zou niet lang gebleven zijn. Ondanks het feit dat het een afgelegen gebied was, werd hier geregeld door boswachters gepatrouilleerd en privéauto’s waren hier niet toegestaan. Hij had gewild dat het lichaam gevonden werd. Hij was trots op zijn werk.

      En het wás ook gevonden, in de vroege ochtend, door een stel vroege ruiters. Toeristen op gehuurde paarden, had de boswachter aan Bill verteld. Het waren vakantiegangers uit Arlington die op een gereconstrueerde Western-ranch net buiten Yarnell verbleven. De boswachter had verteld dat ze nu nogal overstuur waren. Er was hun gezegd dat ze niet de stad uit mochten, en Bill was van plan om later met hen te praten.

      Er was verder niets opvallends in het gebied rondom het lichaam. Die kerel was heel zorgvuldig geweest. Hij had iets achter zich aan gesleept – een schep misschien – toen hij vanaf de beek was teruggelopen, om zijn eigen voetsporen te verbergen. Er was verder niets opzettelijk of per ongeluk achtergelaten. Als er al bandensporen op de weg waren geweest, dan waren die waarschijnlijk door de politieauto en de lijkwagen vernietigd.

      Bill zuchtte bij zichzelf. Verdomme, dacht hij. Waar is Riley wanneer ik haar nodig heb?

      Zijn vaste politiepartner en beste vriendin was met onvrijwillig verlof, herstellend van het trauma van hun laatste zaak. Ja, dat was een akelige toestand geweest. Ze had tijd nodig, en als hij eerlijk tegen zichzelf was, wist hij dat ze misschien nooit meer terugkwam.

      Maar hij had haar nu echt nodig. Ze was veel slimmer dan Bill en hij vond het niet erg om dat toe te geven. Hij keek met plezier hoe haar gedachten te werk gingen. Hij zag voor zich hoe ze deze scene zou uitpluizen, detail voor minuscuul detail. Op dit moment zou ze hem plagen met alle pijnlijke, overduidelijke aanwijzingen die pal voor zijn neus lagen.

      Wat zou Riley hier zien wat Bill niet zag?

      Hij voelde zich leeg, en dat beviel hem niet. Maar er was

Скачать книгу