Скачать книгу

het meisje. Stroomafwaarts zag ze een aantal bakstenen gebouwen; een ervan was bijzonder laag en had een witte koepel op het dak. “Wat is dat voor gebouw?” vroeg ze. “Dat grote gebouw daar, met die koepel.”

      Ramirez tuurde in de verte. “Misschien het Omni Theatre?”

      “Kunnen we te weten komen wat daar opgevoerd wordt momenteel?”

      “Waarom?”

      “Ik weet niet, maar ik heb zo’n voorgevoel.” Avery kwam overeind. “Weten we wie ze is?”

      “Ja,” antwoordde Ramirez, terwijl hij in zijn notities keek. “We gaan ervan uit dat het Cindy Jenkins is. Laatstejaarsstudente op Harvard. Lid van de studentenvereniging Kappa Kappa Gamma. Ze wordt al twee dagen vermist. De campuspolitie en de politie van Cambridge hebben afgelopen avond haar foto verspreid. Connelly gaf opdracht om de foto’s te bekijken. Het bleek Cindy Jenkins te zijn. We wachten wel nog op bevestiging. Ik zal de familie opbellen.”

      “Hoe zit het met de bewaking?”

      “Jones en Thompson zijn daar nu mee bezig. Je kent ze wel, toch? Prima rechercheurs. Vandaag kunnen we rekenen op hun hulp. Als we niet kunnen aantonen dat we de extra hulp nodig hebben, staan we er vanaf morgen alleen voor. Er staan geen camera’s in het park, maar iets verderop aan de snelweg en aan de overkant van de straat staan er wel enkele. Vanmiddag moeten we meer weten.”

      “Getuigen?”

      “Geen enkele tot nu toe. De fietsers waren duidelijk. Ik kan wel eens wat rondvragen.”

      Avery nam de omgeving in zich op. Een groot deel van het park was afgezet met gele tape. Er was niets bijzonders gevonden bij de rivier, op het fietspad of in het gras. Ze stelde zich de gebeurtenissen voor. Hij was hoogstwaarschijnlijk langs de hoofdweg gekomen en had zijn auto nabij het water geparkeerd zodat hij makkelijk het bankje kon bereiken. Maar hoe had hij het lichaam erop gekregen zonder argwaan te wekken?

      Dat vroeg ze zich af. Op toeschouwers was hij misschien voorbereid geweest. Misschien had hij een manier gevonden om haar er nog levend te laten uitzien. Avery draaide zich weer om naar het lichaam. Het zou zo gegaan kunnen zijn. Het meisje was mooi, zelfs in de dood, bijna onwerkelijk mooi. Hoogstwaarschijnlijk had hij er heel wat tijd aan besteed om haar er zo mooi mogelijk te laten uitzien. Dit was niet het werk van een bende, dacht ze. Dit was geen gekwetste minnaar. Het was heel anders. Avery had zoiets al eens gezien.

      Opeens vroeg ze zich af of O’Malley misschien gelijk had. Misschien was ze er nog niet klaar voor.

      “Kan ik je auto even lenen?” vroeg ze.

      Ramirez trok een wenkbrauw op. “Wat doen we dan met de plaats delict?”

      Vol zelfvertrouwen haalde ze haar schouders op. “Je bent een grote jongen. Bedenk maar wat.”

      “Waar ga jij dan naartoe?”

      “Naar Harvard.”

      HOOFDSTUK VIER

      Hij zat in zijn kantoortje, superieur, triomfantelijk, machtiger dan wie ook ter wereld. Zijn computer stond aan. Hij slaakte een diepe zucht, sloot zijn ogen en zijn gedachten dwaalden af.

      Hij dacht aan de donkere kelder bij hem thuis, die er eigenlijk een beetje uitzag als een plantenkwekerij. Klaprozen in verschillende variëteiten sierden de grootste kamer: rood, geel en wit. Heel wat andere psychedelische planten, die hij in de loop der jaren had verzameld, had hij in lange bloembakken geplant. Sommige zagen er buitenaards uit, andere leken op meer alledaagse soorten die je zomaar overal in de natuur kon vinden. Maar zijn planten hadden bijzondere eigenschappen. Een automatisch bewateringssysteem, een temperatuurmeter en ledverlichting zorgden ervoor dat ze weelderig bloeiden.

      Een lange gang met houten wanden leidde naar de andere kamers. De wanden waren versierd met foto’s. Op de meeste foto’s waren dieren te zien in verschillende stadia van de dood om daarna “herboren” te worden als opgezette dieren: een gestreepte kat spelend met een bolletje wol, een zwart-wit gevlekte hond liggend op zijn rug alsof hij wachtte tot iemand hem over zijn buik zou aaien.

      Dan had je de deuren. Hij stelde zich voor hoe de deur aan de linkerkant openging. Daar zag hij haar weer, haar naakte lichaam dat op de zilverkleurige metalen tafel lag. De ruimte werd verlicht door felle tl-lampen. In een glazen vitrine stonden allerlei gekleurde vloeistoffen in glazen potten.

      Het gevoel van haar huid toen hij met zijn vingers langs de buitenzijde van haar bovenbenen streek. Hij herbeleefde de hele procedure die hij zo voorzichtig had uitgevoerd: hij had alle ingewanden verwijderd, het lichaam geconserveerd, schoongemaakt en weer opgevuld. Tijdens dit hele proces van wedergeboorte had hij foto’s genomen. Het waren zijn trofeeën waarmee hij later nog meer wanden zou versieren. Sommige foto’s hingen er al.

      Een sterke, bovennatuurlijke energie vulde zijn lichaam.

      Jarenlang had hij elke vorm van menselijk contact vermeden. Hij beschouwde mensen als griezelige, gewelddadige en oncontroleerbare wezens. Heel anders dan dieren. Hij hield van dieren. Maar mensen hadden een betere offerwaarde voor de Hogere Geest. Na de dood van het meisje was de hemel opengegaan en had hij de vage gestalte van de Almachtige Schepper kunnen zien, die hem streng toefluisterde: méér!

      Plotseling werd hij uit zijn dromen opgeschrokken door een luide stem. “Jij daar, alweer aan het dagdromen?”

      Een morrende medewerker stond hem fronsend aan te kijken. Hij zag eruit als een honkbalspeler. Ondanks zijn blauwe pak leek hij bijzonder indrukwekkend.

      Onderdanig boog hij zijn hoofd. Met voorovergebogen schouders veranderde hij in een zielig mannetje dat niets te betekenen had. “Het spijt me, meneer Peet.”

      “Ik ben je verontschuldigingen meer dan zat. Bezorg me zo vlug mogelijk die cijfers.”

      Vanbinnen grijnsde de moordenaar als een lachende reus. Het spelletje was bijna even opwindend op de werkvloer als bij hem thuis. Niemand wist hoe bijzonder hij wel was, hoe toegewijd en hoe onmisbaar voor de natuurlijke balans van het universum. Niemand van hen zou een ereplaats krijgen in het koninkrijk van de Opperwereld. Hun alledaagse, saaie, aardse taken: zich netjes opdoffen, vergaderingen bijwonen, geld de wereld rondsturen... allemaal zo nutteloos. Maar hij had dit alles wel nodig. Het verbond hem met de buitenwereld en hierdoor kon hij zijn goddelijke taken vervullen.

      Zijn baas bromde iets en vertrok.

      Met gesloten ogen stelde hij zich zijn Oppergod voor: de duistere, in schaduw gehulde figuur die hem in zijn dromen toefluisterde en zijn gedachten bepaalde. Fluisterend begon hij zijn loflied te zingen: “O God, o God, ons werk is puur. Vraag en ik zal geven: meer.” Méér!

      HOOFSTUK VIJF

      Avery had een naam: Cindy Jenkins. Ze kende de studentenvereniging Kappa Kappa Gamma. En ook Harvard kende ze maar al te goed. De Ivy League-school had haar aanvraag als eerstejaarsstudente geweigerd, maar omdat ze met twee jongens van de school verkering had gehad, had ze toch kunnen deelnemen aan het sociale leven op Harvard.

      De studentenverenigingen op Harvard, zowel die voor de meisjes als voor de jongens, waren in tegenstelling tot verenigingen van andere universiteiten niet officieel erkend. Ze beschikten niet over de befaamde Greek Houses die je bij veel andere universiteiten wel vond. Dit betekende echter niet dat er op Harvard niet werd gefeest. De meeste van die feestjes vonden regelmatig plaats in huizen of flats buiten het universiteitscomplex en ze werden “organisaties” of speciale “clubs” genoemd. Avery had zelf ondervonden hoe het studentenleven echt in elkaar zat. Overdag leek iedereen zich enkel te concentreren op de studieresultaten, maar zodra de avond viel veranderden de toegewijde studenten in echte feestbeesten.

      Bij het rode verkeerslicht keek Avery even snel op internet. Ze las dat Kappa Kappa Gamma in Cambridge twee ruimten in hetzelfde gebouw in Church Street huurde. De ene ruimte was bedoeld voor speciale evenementen, de andere voor vergaderingen en als sociale ontmoetingsplek voor studenten.

      Ze reed over Longfellow Bridge en hield rechts aan richting

Скачать книгу