Скачать книгу

zei hij. “Ik ben mijn levensdoel verloren. Ik ken mezelf niet meer. Ik heb geen richting.”

      Lorna knikte.

      “Dat is een goede plek om te zijn,” zei ze. “Een plek van onzekerheid is ook een plek van mogelijkheden.”

      Merk bekeek haar verwonderd. Hij was geraakt door haar gebrek aan veroordeling. Een ander die zijn verhaal had gehoord zou hem ten schande hebben gemaakt.

      “Je veroordeeld me niet,” observeerde hij geschokt, “voor wie ik ben.”

      Lorna staarde hem aan, haar ogen zo intens dat het voelde alsof hij naar de maan staarde.

      “Dat is wie je was,” corrigeerde ze. “Niet wie je nu bent. Hoe kan ik je veroordelen voor wie je vroeger was? Ik beoordeel alleen de man die nu voor me staat.”

      Merk voelde zich hersteld door haar antwoord.

      “En wie ben ik nu?” vroeg hij. Hij wilde zo graag het antwoord weten waar hij zelf over twijfelde.

      Ze staarde hem aan.

      “Ik zie een uitstekende krijger,” antwoordde ze. “Een onzelfzuchtige man. Een man die anderen wil helpen. En een man vol verlangen. Ik zie een man die verdwaald is. Een man die zichzelf nooit heeft gekend.”

      Merk dacht na over haar woorden, en ze raakten hem diep. Het voelde dat het allemaal waar was. Te waar.

      Er viel een lange stilte tussen hen terwijl hun kleine schip op en neer deinde in het water en langzaam naar het westen voer. Merk keek achterom en zag de vloot van de trollen nog steeds aan de horizon, gelukkig nog op een goede afstand bij hen vandaan.

      “En jij?” vroeg hij uiteindelijk. “Je bent Tarnis’ dochter, nietwaar?”

      Ze speurde met glimmende ogen de horizon af en knikte.

      “Ja,” antwoordde ze.

      Merk was stomverbaasd.

      “Waarom ben je dan hier?” vroeg hij.

      Ze zuchtte.

      “Ik heb hier verborgen gezeten sinds ik een jong meisje was.”

      “Maar waarom?” drong hij aan.

      Ze haalde haar schouders op.

      “Ik denk dat het te gevaarlijk was om me in de hoofdstad te houden. Mensen mochten niet weten dat ik de onrechtmatige dochter van de Koning was. Het was hier veiliger.”

      “Hier veiliger?” vroeg hij. “Aan het einde van de wereld?”

      “Ik had een geheim te bewaken,” legde ze uit. “Nog belangrijker dan het koninkrijk van Escalon.”

      Zijn hart bonsde terwijl hij zich afvroeg wat het kon zijn.

      “Wil je het me vertellen?” vroeg hij.

      Maar Lorna draaide zich langzaam om en wees naar voren. Merk volgde haar blik. Daar, aan de horizon, scheen de zon neer op drie troosteloze eilanden die uit de zee omhoog resen, de laatste een fort van massief steen. Het was de meest desolate en mooiste plek die Merk ooit had gezien. Een plek die afgelegen genoeg was om alle geheimen van magie en macht te bewaren.

      “Welkom,” zei Lorna, “op Knossos.”

      HOOFDSTUK NEGEN

      Duncan rende, hinkend door de zijn in zijn enkels en polsen, door de straten van Andros. Hij probeerde de pijn te negeren, aangespoord door adrenaline. Hij kon maar aan één ding denken: Kyra redden. Haar schreeuw om hulp galmde door zijn geest, zijn ziel, en deed hem zijn verwondingen vergeten. Hij sprintte zwetend door de straten, in de richting van het geluid.

      Duncan baande zich een weg door de smalle steegjes van Andros, wetend dat Kyra zich vlak achter die dikke stenen muren moest bevinden. Overal om hem heen doken de draken naar beneden en zetten de straten in vuur en vlam. Er kwam een enorme hitte van de muren af, zo heet dat Duncan het vanaf een afstand kon voelen. Hij hoopt en bad dat ze niet naar deze steeg zouden afdalen—anders was hij er geweest.

      Ondanks de pijn stopte Duncan niet. Hij draaide zich ook niet om. Dat kon hij niet. Gedreven door het instinct van een vader, kon hij fysiek nergens anders heen dan in de richting van het geluid van zijn dochter. Hij bedacht dat hij zijn dood tegemoet rende, dat hij zijn kansen op ontsnapping verloor, maar het deed hem niet vertragen. Zijn dochter was in gevaar, en dat was het enige dat er nu toe deed.

      “NEE!” klonk het.

      De haren in Duncans nek gingen recht overeind staan. Daar was het weer, haar schreeuw, en zijn hart sloeg een slag over. Hij rende sneller en gaf alles dat hij had.

      Eindelijk, toen hij weer een bocht om rende, kwam hij uit bij een lage stenen poort, en de open lucht strekte zich boven hem uit.

      Duncan bevond zich aan de rand van een open binnenplaats, en was verbijsterd door wat hij voor zich zag. De andere kant van de binnenplaats stond in vuur en vlam terwijl de draken er boven cirkelden en vuur naar beneden spuwden. En onder een stenen richel, nauwelijks beschermd tegen het vuur, zat zijn dochter.

      Kyra.

      Daar was ze, in vlees en bloed, levend.

      Wat hem nog meer schokte was de baby draak die naast haar lag. Duncan staarde ernaar, verward.

      Eerst was hij in de veronderstelling dat Kyra probeerde een draak te doden die uit de lucht was gevallen. Maar toen zag hij dat de draak vast zat onder een rots. Verward zag hij hoe Kyra de rots in beweging probeerde te krijgen. Wat probeerde ze te doen? vroeg hij zich af. Een draak te bevrijden? Waarom?

      “Kyra!” schreeuwde hij.

      Duncan sprintte over de open binnenplaats tussen de vlammen door, ontweek de staart van een draak, en rende tot hij eindelijk zijn dochter bereikte.

      Kyra keek op, schok in haar ogen. En toen vreugde.

      “Vader!” riep ze.

      Ze vloog in zijn armen, en Duncan omhelsde haar terwijl ze hem knuffelde. Terwijl hij haar in zijn armen hield voelde hij zich als herboren, alsof hij een deel van zichzelf had teruggevonden.

      Tranen van vreugde rolden over zijn wangen. Hij kon nauwelijks geloven dat Kyra echt hier was, en dat ze nog leefde.

      Ze drukte hem stevig tegen zich aan en hij haar, en terwijl hij haar voelde trillen in zijn armen was hij opgelucht dat ze niet gewond was.

      Toen duwde hij haar naar achteren, draaide zich om naar de draak en trok zijn zwaard. Hij stond op het punt de kop van de draak af te hakken om zijn dochter te beschermen.

      “Nee!” gilde Kyra.

      Duncan was verbijsterd toen ze naar voren stormde en zijn pols vastpakte, met een verrassend sterke grip, en hem tegenhield. Dit was niet de zachtmoedige dochter die hij in Volis had achtergelaten; ze was nu een krijger.

      Duncan staarde haar stomverbaasd aan.

      “Doe hem geen pijn,” zei ze. Haar stem was zelfverzekerd. Het was de stem van een krijger. “Theon is mijn vriend.”

      Duncan keek haar verbijsterd aan.

      “Je vriend?” vroeg hij. “Een draak?”

      “Alsjeblieft, Vader,” zei ze, “er is geen tijd om het uit te leggen. Help ons. Hij zit vast. Ik krijg deze rots er niet in mijn eentje af.”

      Hoe geschokt Duncan ook was, hij vertrouwde haar. Hij deed zijn zwaard terug in de schede, liep naar haar toe en begon met al zijn kracht tegen de rots te duwen. Maar hoe hard hij ook zijn best deed, er kwam nauwelijks beweging in.

      “Hij is te zwaar,” zei hij. “Het lukt me niet. Het spijt me.”

      Ineens hoorde hij het geratel van wapenrustingen achter zich. Duncan draaide zich om en was dolblij toen hij Aidan, Anvin, Cassandra en White naar hen toe zag stormen. Ze waren voor hem teruggekomen, en hadden wederom hun levens geriskeerd.

      Zonder te aarzelen renden ze naar de rots en begonnen te duwen.

      Er kwam beweging in, maar ze kregen hem nog steeds niet van de draak af.

      Er klonk een hijgend geluid, en toen Duncan

Скачать книгу