Скачать книгу

gebolden stoet onmachtig

      groet lieve zon de beidende⌒aard tersluik.

      Toch drijft, niet-kleumsch, de beuk haar bleeke loover

      ten twijgen uit, de tulpbloem flonkert koen,

      de berk in 't sparbosch sprinkelt zich àl oover

      met tintellooverkes van teeder groen.

      De koekoek roept getrouw het voorjaar uit,

      de mei houdt vol, bestendig langs de dreeven

      schalt nachtegalenslag en lijsterfluit,

      en alom zeegeviert het lichte leeven.

      De schat mijns harten

      Aldoor maar moet ik bedenken de schoone gedachte,

      Telkens weer moet ik beschouwen den schat in mijn boezem,

      Nimmer verzaadt zij mijn oog, als eens rijken juweelsteens

      Wisslend geflonker.

      Is het dan, is het dan waarlijk mijn eigenst, mijn innigst?

      Heb ik het kostbaarst der waereld, wat bloed niet kan werven?

      Hoe heeft vóór allen aan mij dan, aan mij zich voltrokken

      't Nameloos wonder?!

      Aldoor maar moet ik bedenken de schoone gedachte,

      Telkens weer moet ik beschouwen den schat in mijn boezem,

      Nimmer verzaadt zij mijn oog, als eens rijken juweelsteens

      Wisslend geflonker.

      Het is mijn ster, het is de sterke liefde,

      die niemand kan verstaan en niemand ziet,

      die alom heerscht, die al vertroost wat griefde,

      die stralend schoon uit alle dingen schiet.

      Nu ken ik haar die heft en heelt en heiligt,

      die zacht als water door geen kracht bezwijkt,

      den Satan slaat en voor demoonen veiligt,

      die immer buigend booven bergen reikt.

      Haar glans ging òp toen ik geen vreugd meer vragend

      in duldsaam beeven uitzag in den nacht,

      toen heeft zij, mij in Liefstes oogen dagend,

      beweezen haar onnoemelijke macht,

      Dies roem ik God, zal van zijn Rijk gewagen,

      spijt aller schijndeugd, spot of hindernis,

      daar Hij der waereld doem zoo ligt leert dragen

      en zacht voor Liefde's kindren is.

      Altijd door moet ik weer denken de schoone gedachte,

      Als ik ga slapen en 's nachts en des morgens, des morgens,

      Als zij weer waarlijk in luister ontluikt uit den scheemer,

      eeuwig waarachtig.

      Hoofdschuddend lach ik tot bloemen, tot weiden, tot wolken,

      d'armen strek ik der zee toe: "wéét ge het? wéét ge het?"

      Tranen stroomen mijn wangen langs, mild als de slaaf weent

      voelend verlossing.

      Het looverlied

      Hoe heerlijk onder bladgeruisch te gaan

      van groote boomen die in duister staan,

      weer naar hun machtig nachtgezang te luistren

      hun wijd gezwatel en plechtstatig fluistren.

      In langen winter zongen barre twijgen

      een ander lied. Zij klaagden, of hun zwijgen

      was angstig in den Januari-mist. —

      Maar 't loover kwam toch weer – en hoor nu is 't

      als een gelukkig volk dat zeegezingt.

      Nu juicht het gansche lenteland, er klinkt

      fijn geschalmei van voogels in de verte —

      zoo fijn en klaar als 't tintelend gesternte

      dat door de zwarte bladerschimmen kijkt

      en met haar vaag beweegen komt en wijkt.

      Ik ga door looverlied en sterreschijn

      blij en gerust. Ook in mijn kleine brein

      worden nu teedre liedekens gebooren

      die 'k liefst mijn teeder lief wou laten hooren.

      De wind die 't nachtland als een harpe streelt

      in maatgang met mijn stille liedjens speelt.

      Als nu mijn ziel reeds in dit brooze huis

      het looverlied verstaat en 't zeegeruisch —

      zal ik dan niet in sterker lijf herbooren

      den juubelzang der gouden sterren hooren?

      Alles voor U

      Alles voor U, – wie is er nog betrouwbaar

      dan Hij die 't licht en de gesternten maakt,

      van wien al wat er tastbaar heet en schouwbaar,

      al wat ons lijf beroert en raakt

      is enkel een gedachte⌒en teere droom?

      De breede zee met witbeschuimden zoom,

      zilv'rig beglansd door vluchtige lichten,

      't kantig gebergt, gloedrood in zonnevonken,

      wat zijn ze, dan Uw droomgedichten? —

      Gij denkt hem éve' en eeuwig pronken

      de groote maaksels voor der schepslen oog.

      Het vaste veld, de luchte wolkenboog,

      Gij denkt, gij zingt zë, – als een blijde knaap

      des morgens gaand langs glinsterende bronnen

      zijn zangen zingt, gelukkig na den slaap, —

      zoo zingt Gij waerelden en zonnen,

      schrijdend langs schitterenden leevensvloed,

      Конец ознакомительного фрагмента.

      Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

      Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.

      Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.

/9j/4AAQSkZJRgABAQEASABIAAD/2wBDAAMCAgMCAgMDAwMEAwMEBQgFBQQEBQoHBwYIDAoMDAsKCwsNDhIQDQ4RDgsLEBYQERMUFRUVDA8XGBYUGBIUFRT/2wBDAQMEBAUEBQkFBQkUDQsNFBQUFBQUFBQUFBQUFBQUFBQUFBQUFBQUFBQUFBQUFBQUFBQUFBQUFBQUFBQUFBQUFBT/wAARCAMeAjoDAREAAhEBAxEB/8QAHQABAQEAAgMBAQAAAAAAAAAAAQACBggFBwkDBP/EAGgQAAECAwYDBAcDBAgODQwCAwEAEQIhMQMEEkFRYQUGcQeBofAIIpGxwdHhEzJCCRRS8RUWIyQlYnWzFxkzNTY3cnN0goOSotIYJic0OENEVWOVsrTTKEVGU1RWZYWTo8LDZJS

Скачать книгу