Скачать книгу

TWEE

      HOOFDSTUK DRIE

      HOOFDSTUK VIER

      HOOFDSTUK VIJF

      HOOFDSTUK ZES

      HOOFDSTUK ZEVEN

      HOOFDSTUK ACHT

      HOOFDSTUK NEGEN

      HOOFDSTUK TIEN

      HOOFDSTUK ELF

      HOOFDSTUK TWAALF

      HOOFDSTUK DERTIEN

      HOOFDSTUK VEERTIEN

      HOOFDSTUK VIJFTIEN

      HOOFDSTUK ZESTIEN

      HOOFDSTUK ZEVENTIEN

      HOOFDSTUK ACHTTIEN

      HOOFDSTUK NEGENTIEN

      HOOFDSTUK TWINTIG

      HOOFDSTUK EENENTWINTIG

      HOOFDSTUK TWEEËNTWINTIG

      HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG

      HOOFDSTUK VIERENTWINTIG

      HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG

      HOOFDSTUK ZESENTWINTIG

      HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG

      HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG

      “Uneasy lies the head that wears the crown.”

      —William Shakespeare

      Henry IV, Deel II

      HOOFDSTUK ÉÉN

      De jongen stond op de hoogste heuvel van het lage land in het Westelijk Koninkrijk van de Ring. Hij keek uit naar het noorden, naar de eerste opkomende zon. De groene, glooiende heuvels strekten zich uit voor zover als hij kon kijken, als kamelenbulten die daalden en stegen in valleien en pieken. De oranje stralen van de eerste zon brandden in de ochtendmist, en gaven het licht een magische glans. Hij was zelden zo vroeg ontwaakt of zo ver van huis gegaan—en nog nooit zo hoog geklommen—wetend dat het zijn vader woedend zou maken. Maar vandaag kon het hem niet schelen. Vandaag negeerde hij de miljoenen regels en klusjes die hem veertien jaar lang hadden gekweld. Want vandaag was anders. Het was de dag van zijn lotsbestemming.

      De jongen—Thorgrin uit het Westelijk Koninkrijk van de Zuidelijke Provincie van de McLeod clan—die door mensen die hij mocht simpelweg Thor werd genoemd—de jongste van vier jongens, het minst favoriete kind van zijn vader, had in afwachting van deze dag de hele nacht wakker gelegen. Hij had liggen woelen en draaien, met tranende ogen, wachtend, wensend dat de eerste zon zou opkomen. Want een dag als deze kwam slechts één keer in verscheidene jaren, en als hij hem miste zou hij vast zitten in dit dorp, verdoemd om zijn resterende dagen voor zijn vaders kudde te zorgen. Dat was een gedachte die hij niet kon verdragen.

      De Dag van de Dienstplicht. Het was de dag waarop het Leger van de Koning de provincies afging en vrijwilligers voor de Krijgsmacht van de Koning uitzocht. Al zo lang als hij leefde had Thor van niets anders gedroomd. Voor hem betekende het leven slechts één ding: zich aansluiten bij De Zilveren, de elite eenheid van de koning, getooid in het mooiste harnas en gewapend met de beste wapens van de twee koninkrijken. En men kon zich niet aansluiten bij De Zilveren zonder eerst toe te treden tot de Krijgsmacht, het gezelschap van schildknapen variërend van veertien tot negentien jaar oud. En als men niet de zoon van een nobel man was, of die van een vermaard krijger, dan was er geen andere manier om hij de Krijgsmacht te komen.

      De Dag van de Dienstplicht was de enige uitzondering, een zeldzaam evenement dat elke paar jaar werd georganiseerd wanneer de Krijgsmacht uitdunde en de mannen van de koning het land afspeurden naar nieuwe rekruten. Iedereen wist dat er slechts een paar burgers werden uitgekozen—en dat nog minder het daadwerkelijk tot de Krijgsmacht zouden halen.

      Thor staarde aandachtig naar de horizon, op zoek naar een teken van beweging. Hij wist dat De Zilveren deze weg, de enige weg naar het dorp, zouden moeten nemen, en hij wilde de eerste zijn die hen zou zien. Zijn kudde schapen protesteerde in een koor van verveeld geknor. Zij trachtten hem aan te sporen hen weer naar beneden te brengen, waar zij meer te grazen zouden hebben. Hij probeerde het lawaai en de stank te negeren. Hij moest zich concentreren.

      Het enige dat dit dragelijk had gemaakt, al die jaren van schapen herderen, van het knechtje zijn van zijn vader en zijn oudere broers, degene om wie men hen minst gaf en die het meest belast werd, was de gedachte dat hij op een dag deze plek zou mogen verlaten. Op een dag, als De Zilveren kwamen, zou hij iedereen die hem onderschat had verassen en geselecteerd worden. In een snelle beweging zou hij hun rijtuig betreden en dit alles achter zich laten.

      Thor’s vader had hem natuurlijk nooit als een serieuze kandidaat voor de Krijgsmacht beschouwd—sterker nog, hij had hem nooit als kandidaat voor wat dan ook beschouwd. In plaats daarvan wijdde zijn vader al zijn liefde en aandacht aan Thor’s drie oudere broers. De oudste was negentien en de anderen waren elk een jaar jonger, wat Thor een goede drie jaar jonger dan hen maakte. Misschien was het omdat zij niet veel in leeftijd verschilden, of misschien omdat zij op elkaar leken en Thor niet, maar de drie waren altijd samen en leken nauwelijks Thor’s bestaan te erkennen.

      Ze waren ook nog eens langer en breder en sterker dan hij, en Thor, die wist dat hij niet klein was, voelde zich niettemin klein naast hen, en zijn gespierde benen voelden zwak vergeleken met hun boomstammen. Zijn vader deed geen poging om dit alles te rectificeren—hij leek er zelfs van te genieten—en liet Thor zich over de schapen en het slijpen van de wapens ontfermen terwijl zijn broers trainden. Er werd nooit over gesproken, maar het was heel duidelijk dat Thor zijn leven op de achtergrond zou doorbrengen, en gedwongen zou zijn om toe te kijken hoe zijn broers geweldige dingen zouden bereiken. Als zijn vader en broers hun zin hadden, dan zou het zijn lot zijn om hier te blijven, opgeslokt door dit dorp, en zijn familie de steun te geven die zij eisten.

      Nog erger was dat Thor voelde dat zijn broers zich bedreigd voelden door hem, en hem misschien zelfs haatten. Thor zag het in hun blikken, in hun houding. Hij wist niet hoe, maar hij bracht gevoelens van angst of jaloezie in hen naar boven. Misschien kwam het omdat hij anders was, omdat hij niet op hen leek of omdat hij niet zoals hen sprak; hij kleedde zich niet eens zoals zij, want zijn vader bewaarde de beste kleding—paarse en rode gewaden, vergulde wapens—voor zijn broers, terwijl Thor het moest doen met oude lompen.

      Desondanks maakte Thor er het beste van, hij zocht manieren om zijn kleren te laten passen, bevestigde zijn kiel met een ceintuur om zijn middel, en, nu het zomer was, knipte hij zijn mouwen af zodat zijn gespierde armen door de wind gestreeld werden. Hij droeg een grove linnen broek—de enige die hij bezat—en laarzen gemaakt van het slechtste leer, die zijn schenen bedekten. Het kwam niet eens in de buurt van het leer van de schoenen van zijn broers, maar hij zorgde dat het werkte. Hij droeg een uniform dat typerend was voor een herder.

      Maar zijn houding was allesbehalve typerend voor een herder. Thor was lang en slank, met een trotse kaak, een nobele kin, hoge jukbeenderen en grijze ogen, als een misplaatste krijger. Zijn rechte, bruine haar viel in golven over zijn hoofd, tot net voorbij zijn oren, en daarachter glinsterden zijn ogen als een voorn in het licht.

      Thor’s broers zouden deze ochtend mogen uitslapen, zij zouden een goede maaltijd krijgen en vervolgens naar de Selectie worden gestuurd met de beste wapens en zijn vaders zegening—terwijl hij niet eens mee zou mogen. Hij had ooit eens getracht het onderwerp aan te snijden bij zijn vader, zonder succes. Zijn vader had de conversatie abrupt beëindigd, en hij had het niet nogmaals geprobeerd. Het was gewoon niet eerlijk.

      Thor was vastberaden om het lot dat zijn vader voor hem had gepland te verwerpen: bij het eerste teken van de Koninklijke stoet zou hij terugracen naar huis, zijn vader confronteren, en of hij het nu leuk vond of niet, zichzelf aan de Mannen van de Koning presenteren. Hij zou met de anderen aan de Selectie deelnemen. Zijn vader kon hem niet tegenhouden. Hij voelde zijn maag samentrekken bij de gedachte. De eerste zon rees hoger, en toen de tweede zon opkwam, mintgroen, die een extra laag licht aan de paarse hemel gaf, zag Thor hen.

      Hij stond kaarsrecht, als geëlektrificeerd. Daar, aan de horizon, zag hij de flauwe omtrek van een door

Скачать книгу