Скачать книгу

eenige oogenblikken zeide zij:

      “Gij kent mijne voorwaarden?”

      “Neen, juffrouw,” zeide Nantas, die volkomen kalm bleef. “Wees zoo goed mij die te noemen en ik beloof u bij voorbaat dat ik ze gaarne accepteer!”

      Nu zeide zij kalm, zonder de minste aarzeling of schaamte:

      “Gij zult nooit anders dan in naam mijn echtgenoot zijn. Onze levenswijzen zullen elkander ten eenenmale vreemd wezen. Ik heb geen rechten op u en gij hebt geen rechten op mij.”

      Bij iedere voorwaarde boog hij toestemmend met het hoofd. Dat was juist wat hij verlangde en hij antwoordde:

      “Als ik galant wilde zijn zou ik u toevoegen dat zulke condities mij wanhopig maakten. Wij zijn echter beiden boven zulke banaliteiten verheven. Ik ben verheugd, dat gijzelven inziet hoe onze toekomstige verhouding dient te zijn. Wij gaan beide het leven in langs een pad, waar geen bloemen bloeien … Ik heb u nog maar één ding te verzoeken, en wel dit, dat gij op geenerlei wijze van uw vrijheid een zoodanig gebruik maakt, dat mijn tusschenkomst noodzakelijk wordt.”

      “Mijnheer?” riep Flavie toornig uit, haar trots weer voelende ontwaken.

      Hij boog echter beleefd met het hoofd, haar verzekerende dit niet te hebben gezegd om haar te kwetsen. Hun positie was uiterst teer, zij moesten zich beiden van toespelingen onthouden, om de goede verstandhouding niet onmogelijk te maken. Juffrouw Chuin had hem medegedeeld, dat haar verleider een zekere heer Fondettes was, de man van een harer kostschoolvriendinnen. Een maand bij hem gelogeerd zijnde, op het platte land, had zij zich op een avond in de armen van dien man bevonden, zonder eigenlijk zelf goed te weten hoe alles in ’t werk was gegaan en tot hoeverre zijzelve hieraan schuld had; juffrouw Chuin sprak bijna van een gewelddadige aanranding.

      Plotseling voelde Nantas een bijna vriendschappelijke opwelling. Als alle menschen, die zich van hun eigen kracht bewust zijn, hield hij er van goedhartig te wezen.

      “Kijk eens, mejuffrouw,” zeide hij, “wij kennen elkaar niet, maar ik geloof toch, dat wij verkeerd zouden doen als wij elkander op het eerste gezicht veroordeelen. Misschien zijn wij in de wereld gekomen om ’t met elkaar zeer wel te kunnen vinden … Ik zie wel, dat gij mij veracht, dat komt, omdat ge mij niet kent.”

      En hij vertelde, koortsachtig opgewonden, van zijn leven te Marseille en van zijn vergeefsche pogingen te Parijs. Wat baatte het oordeel der menigte, als men den voet op haar nek kon zetten! Het was alleen maar de vraag boven haar te staan. Macht was een excuus voor alles. Met breede trekken teekende hij haar het leven, dat hij wenschte te leiden. Hij vreesde geen hindernissen, niets zou tegen zijn kracht kunnen opwegen, hij zou sterk zijn en gelukkig.

      “Geloof niet, dat ik mij verkoop voor uw geld,” vervolgde hij. “Ik accepteer uw geld alleen om hoog, zeer hoog te kunnen stijgen … O, als gij wist, wat er in mij leeft, als gij mijn droom kendet, dien de werkelijkheid steeds weder verjaagd heeft, dan zoudt gij mij begrijpen en misschien met fierheid uw arm leggen in den mijnen, u gelukkig achtende mij de middelen te kunnen verschaffen, die mij in staat stellen iemand van beteekenis te worden.”

      Zij hoorde hem aan, zonder dat een trek in haar bewoog. Weer stelde hij zich de vraag, die al drie dagen in zijn hoofd had rondgespookt, zonder dat hij het antwoord had kunnen vinden: Had zij hem opgemerkt, als hij aan ’t venster zat en had zij daarom zoo spoedig in juffrouw Chuin’s voorstel toegestemd, toen deze hem had genoemd? Misschien, meende hij, was zij hem gaan beminnen met een hartstochtelijke romantische liefde, als hij met verontwaardiging den koop had afgewezen, dien juffrouw Chuin hem kwam voorstellen. Daarna, alsof zij van al zijn vertrouwelijke mededeelingen geen woord verstaan had, herhaalde zij droogjes:

      “Mijn man dus, alleen in naam; onze levenswijzen geheel van elkander afgescheiden; de volstrekte vrijheid.”

      Nantas hernam na een oogenblik met onbewogen gelaat, en op den toon van iemand, die spreekt over een alledaagsche overeenkomst:

      “Dat is overeengekomen, juffrouw.”

      Hij trok zich terug, ontevreden over zichzelf. Hoe had hij zoo dom kunnen wezen, zich te verbeelden die vrouw te kunnen veroveren! Zij was buitengewoon schoon.

III

      Tien jaren waren er verloopen. Wij zien op een morgen Nantas weder in het kabinet van baron Danvilliers, hetzelfde, waarin hij vroeger zoo onvriendelijk was ontvangen. Op ’t oogenblik was dit kabinet het zijne; nadat hij zich met zijn schoonzoon en zijn dochter had verzoend, had de baron hun het gansche huis overgelaten, voor zichzelf slechts een klein paviljoen behoudende aan het andere einde van den tuin, uitziende in de rue de Beauxe.

      In tien jaren tijds had Nantas een der hoogste financiëele en industriëele plaatsen weten in te nemen. Betrokken in alle mogelijke spoorwegondernemingen en in vele financiëele operatie’s, welke het keizerrijk kenmerkten, had hij zich spoedig een onmetelijk fortuin verworven. Zijn eerzucht bepaalde zich daarbij echter niet, hij wenschte een rol te spelen in de politiek en hij was er in geslaagd afgevaardigde te worden voor een departement, waarin hij vele bezittingen had. Sinds hij in dit wetgevend lichaam was getreden, scheen hij de aangewezen persoon om in de toekomst minister van financiën te worden.

      Door zijn buitengewone kennis van geldzaken en zijn groote welbespraaktheid, wist hij zich meer en meer te doen gelden. Overigens was hij een hartstochtelijk voorstander van het keizerschap en had hij den keizer volkomen voor zich weten te winnen.

      Dezen morgen was Nantas overstelpt met bezigheden. In de bureaux, waarin hij de eerste étage van zijn kolossaal huis had herschapen, heerschte buitengewone bedrijvigheid en drukte. Een leger van bedienden bewoog zich achter de loketten, af en aan loopende, met de deuren slaande; een geluid van goud, uit de zakken op de tafels leeggeschud, vulde als de muziek der fortuin de ruimte.

      In de antichambre bewoog zich een stoet sollicitanten, politieke en gewoon burgerlijke, heel Parijs aan de voeten van den machthebber. De invloedrijkste personen wachtten daar geduldig een uur lang. En hij op zijn bureau zittende, zag eindelijk zijn droom van macht vervuld, voelde zich eindelijk de verstandskracht der reusachtige machine, die koninkrijken en keizerrijken in beweging bracht.

      Nantas schelde. Hij scheen bezorgd.

      “Germain,” vroeg hij, “weet je ook of mevrouw al thuis is?”

      Toen de man antwoordde dat hij ’t niet wist, beval hij hem naar de kamer van zijn vrouw te gaan. Germain vertrok echter niet.

      “Pardon, mijnheer,” fluisterde hij, “al geruimen tijd wacht de president van den ministerraad om binnen te komen.”

      Hij wendde zich wrevelig tot den bediende en zei:

      “Nu laat hem binnen en doe wat ik zeg.”

      Den vorigen dag had Nantas’ redevoering op de begrootingsquaestie zoodanigen invloed uitgeoefend, dat de betreffende statuten naar de speciale commissie waren teruggezonden om te worden gewijzigd in den zin als door Nantas was voorgesteld. Na afloop der zitting was er gefluisterd dat de minister van financiën zijn ontslag zou indienen en in de onderscheidene groepen wees men reeds den jongen afgevaardigde als zijn opvolger aan. Hijzelf haalde echter de schouders op; er was immers niets wat daar aanleiding toe gaf; met den Keizer had hij slechts een onderhoud gehad over zeer ondergeschikte aangelegenheden. De komst van den president van den ministerraad kon echter buitengewone beteekenis hebben. Een oogenblik duizelde hij bij de gedachte aan hetgeen geschieden kon, hij stond op om den president de hand te schudden.

      “Mijnheer de hertog,” zeide hij, “ik vraag u wel pardon. Ik wist niet dat u wachtte… Geloof me dat ik getroffen ben door de eer welke u mij aandoet.”

      Een oogenblik praatten zij op familiaren toon over allerlei onbeteekenende feiten. Daarop deelde president hem mede, dat hij door den Keizer gezonden was om eens te informeeren of hij de portefeuille van financiën zou aannemen, zoo deze hem werd aangeboden en zoo ja, met welk program? Hij stelde zijn condities. Zijn gelaat was onbeweeglijk, maar inwendig loeide een storm van vreugde over zijn zegepraal. De laatste sport van den ladder zou hij bestijgen. Allen zouden onder hem zijn. De hertog zou zich aanstonds naar den keizer spoeden om hem dit onderhoud mede te deelen, verzekerde hij.

      Daar werd een kleine deur geopend en de kamenier zijner vrouw trad binnen.

      Nantas

Скачать книгу