Скачать книгу

zich met eene aanzienlijke magt. De zeer doorluchtige aartsbisschop Don Manuel Rojo, die toen tijdelijk het bewind voerde, had niets van eenige oorlogsverklaring vernomen en zich niet tot de verdediging voorbereid. Eerst bij de aankomst van de vijandelijke vloot werd deze tijding bekend. Het garnizoen bestond uit het regiment del rey, dat een aantal van 2,000 man moest bedragen, doch door detachementen, desertie en zieken tot 500 was gereduceerd. Men had niet meer dan 80 artilleristen, allen Indianen, die bijna niet met het kanon wisten om te gaan. Bij dezen stand van zaken verscheen de Engelsche vloot plotseling den 22 September 1762. Zij bestond uit 13 schepen en 6,830 man uitmuntende troepen. Daar men hoegenaamd niets van de zaak af wist, meende men dat de vloot een van Chinesche sampans was. Er werden eenige maatregelen tot verdediging in het werk gesteld en een officier afgezonden, om den kommandant der vloot te vragen onder welke vlag hij voer en wat het doel van zijn onverwacht bezoek was. De afgezant keerde den volgenden dag terug, vergezeld van twee Engelsche officieren, die verklaarden dat het doel der expeditie was de eilanden te veroveren. Men antwoordde hen dat de eilanden zich zouden verdedigen. In den nacht van den 23 op den 24 ontscheepte de vijand zich aan de redoute van St. Anthony Abbot. Men deed eene poging hen te verjagen, die echter mislukte. In den morgen van den 24sten schoot men op hen, doch met weinig succes, daar zij in verschillende gebouwen waren verschanst en daardoor beschermd. Ten einde hun voortgang te stuiten, werd besloten tot een krachtigen uitval, waarover het bevel werd opgedragen aan den heer Fallu, een Fransch officier in Spaansche dienst; doch deze dappere krijgsman zag weldra in, dat de vreemde troepen te talrijk waren om zich met hen te meten. Hij streed gedurende den geheelen nacht en keerde eerst ongeveer ten 9 ure in den volgenden morgen naar de citadel terug. De vijandelijkheden werden gestaakt en de aanvallers zonden een parlementair naar de stad. Den 25sten werd het bombardement voortgezet en ons kanon deed den vijand veel afbreuk. In den morgen van den 28sten liet de Engelsche generaal het hoofd opeischen van den officier, die twee dagen vroeger als parlementair gezonden en door de Indianen onthoofd was. Hij vorderde ook de uitlevering van de personen, welke die misdaad hadden begaan, en dreigde bij weigering met schrikbare represailles. Aan dezen eisch werd voldaan en de aartsbisschop, die de teugels van het bewind in handen had en de verdediging der stad bestuurde, begaf zich zelf te paard naar het vijandelijke kamp, doch zonder resultaat. Den 29sten verkreeg het Engelsche eskader eene versterking van drie schepen, die 350 Franschen uit Pondicherry aanbragten, welke de gelegenheid zochten de Engelschen te verschalken en twee hunner vertrouwden benoemden om hunne desertie te bewerkstelligen en hun plan door te drijven; doch de twee afgezanten werden door de Indianen als Engelschen beschouwd en, in plaats van welkom geheeten, verslagen. De Engelschen, die met het gebeurde bekend werden, verzekerden zich tegen verder verraad van de zijde der Franschen. Den 3den October kwam eene sterke legermagt Indianen uit Pampangan aan en er werd tot een gevecht besloten; de strijd was bloedig, doch leverde geenerlei succes op voor de verdediging. Den volgenden dag schoten de belegeraars een bres in de bolwerken der Fundicion. Er werd een krijgsraad gehouden en de militairen oordeelden dat eene capitulatie onvermijdelijk was; de burgers echter wilden de verdediging volhouden.

“Ongelukkig liet de Aartsbisschop zich van die meening afbrengen, waarvan zoovele rampen in Manilla het gevolg waren. Den 4den was men algemeen overtuigd dat die stad weldra genoodzaakt zou zijn zich over te geven en nu werd de titel van Luitenant-Generaal opgedragen aan den regter (Oidor) Simon de Anda y Salazar; ten einde den zetel van het Spaansche gezag naar eenig ander gedeelte van het eiland over te brengen en voor zijne verdediging te zorgen, vertrok hij denzelfden avond ongeveer ten 10 ure in eene boot met eenige roeijers, een’ Tagaleschen bediende, 500 dollars in zilver en veertig bladen gezegeld rijkspapier. Dit waren zijne hulpmiddelen tegen een vijand, die 16 vaartuigen in de baai had liggen en op het punt stond de stad binnen te rukken. Op die wijze, zonder legermagt of vloot, bereikte een meer dan zestigjarig man Bulacan, vast besloten tot een’ volhardenden wederstand tegen de veroveraars, die weldra de hoofdstad zouden inrukken. Den volgenden dag geschiedde dit werkelijk; de vijand verliet zijne verschansingen en naderde in drie kolonnes de bres, die bijna ontoegankelijk was. Veertig Franschen van Pondicherry gingen voor en vonden geenerlei tegenstand. De vesting was genoodzaakt zich over te geven. In veertig uren tijds was de stad verwoest en daarbij de kerken evenmin als de paleizen van den aartsbisschop of Gouverneur gespaard. De Spanjaarden hadden gedurende het beleg drie officieren, 2 sergeanten, 50 soldaten en 30 burgers der militie verloren, behalve de gewonden; het verlies van de Indianen bedroeg 300 dooden en 400 gekwetsten. De belegeraars verloren ongeveer 1,000 man, waaronder 16 officieren. De vloot had de stad met meer dan 5,000 bommen en 20,000 kogels beschoten. Men voedde de hoop dat eene verwoesting gedurende 40 uren en de overgave van het garnizoen den vijand zouden bevredigen, maar hierin bedroog men zich. Terwijl de plundering plaats greep berigtte de kommandant den Aartsbisschop dat al de inwoners vermoord zouden worden, zoo niet onmiddellijk 2 millioen dollars in specie toegestaan en voor 2 millioen aan biljetten op de Spaansche schatkist uitgegeven zouden worden. Men was wel genoodzaakt hierin toe te geven; men offerde de liefdadige fondsen en de sieraden der kerken op, om aan dezen eisch te voldoen.

“Terwijl de gebeurtenissen te Manilla zulk een tragisch einde hadden, verzamelde Anda te Bulacan den Alcalde, de geestelijken en andere Spanjaarden en toonde hun zijn gezag aan, dat met geestdrift werd erkend. Op den avond van denzelfden dag werd de tijding van den val van Manilla bekend en nu publiceerde Anda eene proclamatie, waarbij hij zich tot Gouverneur-Generaal over de Philippijnen verklaarde, terwijl hij den zetel van het Gouvernement te Bacalor in Pampanga koos. Vijftien maanden lang liet hij den oorlog voortduren, niettegenstaande de hevige aanvallen door de Engelschen, vooral onder de Chinezen en in weêrwil der algemeene desorganisatie der provinciën. Hij hield dan ook de Engelschen te Manilla ingesloten; zij durfden zich naauwelijks buiten de muren te vertoonen. Te Malenta, een eigendom van de Augustijner monniken, werd een Fransch sergeant Bretagne genaamd, die van de Engelschen was gedeserteerd en eenige zijner landslieden uitnoodigde zijn voorbeeld te volgen, tot kapitein benoemd en vijandelijkheden tegen de invallers, die hij veel schrik moet aangejaagd hebben door het onderscheppen van levensmiddelen en het aanvallen van achterblijvers uit de stad. De Engelschen loofden 5,000 dollars uit aan dengene, die Anda levend in hunne handen zoude overleveren. Den 3den Julij 1763 kwam echter een Britsch fregat, dat eene wapenschorsing tusschen de oorlogvoerende partijen aankondigde en het ophouden der vijandelijkheden bewerkstelligde. In Maart 1764 kwam de tijding van het sluiten van den vrede; de Engelschen ontruimden Manilla, waar het Spaansche gezag hersteld werd. De schade door de Engelschen te weeg gebragt, werd door Gouverneur Basco hersteld.”

5

Manuscript van het beleg van Manilla, door pater Juan de Santa Maria.

6

Diccionario geográfico, estadístico, histórico de las Islas Filipinas. 2 vols. Madrid, 1850.

7

Hiervan bestaat eene Engelsche vertaling: “,” Vizetelly 1853.

8

Ik vernam van den Gouverneur-Generaal dat de heeren de la Gironière en Montblanc thans onder bescherming van het Fransche Gouvernement met “eene wetenschappelijke zending naar de Philippijnen” belast zijn.

Скачать книгу